Week 1 Flashcards
Wat betekent ‘atletisch’?
Sterk en soepel, zoals een atleet.
Wat is een ‘estafette’?
Snelheidswedstrijd tussen ploegen waarbij iedere speler van de ploeg een stukje aflegt.
Wat betekent ‘finishen’?
Over de eindstreep gaan.
Wat betekent ‘fit’?
Gezond en sterk, in goede conditie.
Wat is een ‘intekenlijst’?
Lijst waar je je naam op kunt zetten, om te laten weten dat je ergens aan meedoet.
Wat betekent ‘officieel’?
Goedgekeurd door degene die dat mag bepalen, bijvoorbeeld de directeur of de regering.
Wat betekent ‘ondanks’?
Als iets toch zo is of gebeurt, terwijl je het tegenovergestelde verwacht.
Wat is een ‘thuiswedstrijd’?
Wedstrijd die je bij je eigen club speelt, meestal in je eigen dorp of stad.
Wat is een ‘trofee’?
Voorwerp (vaak een beker) dat je krijgt als je een sportwedstrijd hebt gewonnen.
Wat is een ‘turnclub’?
Club waar je leert gymnastiekoefeningen te doen.
Wat betekent ‘uniek’?
Gezegd van iets moois of waardevols waar er maar één van is, bijvoorbeeld van een bijzonder schilderij.
Wat betekent ‘vaststellen’?
Merken dat iets zo is, nadat je er speciaal op gelet hebt.