Week 1 Flashcards

1
Q

Ontwikkeling is sequentieel

A

Verschillende stadias, 1 afwerken voordat je naar de volgende kan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ontwikkeling is Undirectioneel

A

Eerdere verandering is voorwaarde voor de volgende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Biologie domein

A

Hersenen en genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Psychologisch domein

A

Cognitie geheugen emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Sociaal domein

A

Cultuur mensen om je heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Jong oud

A

60-80
Relatief gezond
Actief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Oud oud

A

80-100
Toegnomen risico voor fysieke cognitieve problemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Variabiliteit

A

Korte termijn veranderingen die min of meer omkeerbaar zijn. Niet blijvend.
Kan verandering voorspellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verandering =

A

Min of meer blijvend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cross sectionele designs

A

Verschillende groepen op hetzelfde moment vergelijken.
Verschil onderzoeken
Voordeel; economisch qua tijd, gemakkelijk kijken naar verschillen en overeenkomsten tussen leeftijdsgroepen
Nadeel; leeftijd verstrengeld met cohorteffecten, geen info over intra persoonlijke ontwikkeling en als je bv zo’n onderzoen uitvoert tijdens de coronatijd zijn de resultaten biet generaliseerbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Longitudinale design

A

1 persoon voor een lange tijd onderzoeken.
Verandering onderzoeken
Voordeel; intrapersoonlijke verandering, meting van stabiliteit en verandering van variabelen zoals begrip van taal
Nadeel; niet generaliseerbaar naar andere cohorten, leeftijdseffecten verstrengeld met tijd-van meting effecten (bv als je mensen wil testen op stress, als je dit test tijdens tijden van ziekte stressen ze meer, maar niet door de leeftijd), atrrition en test hertest herkenning. Verder veel tijd en geld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Cohort effecten

A

Bepaalde kenmerken die heel specifiek zijn voor alleen bepaalde cohorten. bepaalde variabelen die heel relevant zijn voor ontwikkeling maar niet voor leeftijd. Maar aan andere factoren waar iedereen in die geboortecohort aan word blootgesteld. Bv oorlog, corona.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Cohort

A

Groep mensen geboren binnen hetzelfde tijdsinterval in dezelfde culturele omgevingu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sequentieel design

A

Mix van cross sectioneel en longitudinale designs.
Verschillende leeftijdsgroepen worden voor een langere tijd geobserveerd.

Mensen die op verschillende tijden geboren zijn worden meerdere keren getest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sequentie modellen

A

Cross sectionele deel; in 2000 mensen van 8 en 6 vergelijken
Longitudinale deel; mensen van 6 in 2000 en 2020 testen.

Belangrijkste; je kunt cohort effecten testen. Groepen 8 jarige testen in 2000 en in 2005, is er een verschil dan kan er een cohort effect zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Onderzoeksmethodes

A
  • Zelfrapportage vs zelfrapportage by proxy (door ouders bv)
  • gedragsobservatie (niet altijd mogelijk, omdat sommige gedragingen niet vaak voorkomen of omdat mensen zich anders gaan gedragen)
  • gestructureerde observatie (proefpersoon opdracht geven of gedrag uitlokken)
  • gestandaardiseerde testen (bv iq scores)
  • experimenten (variabelen manipuleren)
17
Q

Uitdagingen binnen onderzoek

A

Bij onderzoek naar kinderen of bejaarden;
- receptie of productie spraak
- sensomotorische vaardigheden
- suggestibiliteit
- aandachtsspanning of vermoeidheid
- subjectieve betekenis van concepten
- beperkingen die van invloed zijnol spraak en begrip, bv hoorproblemen

18
Q

Onderzoek met baby’s

A

Habituatie/ dishabituatie:
- bij nieuwe stimulus; orienterend respons
- habituatie bij regelmatige blootstelling aan de stimulus (gewenning)
- dishabituatie; verhoogde respons op nieuwe stimulus of gehabitueerde stimulus na verandering

19
Q

Respons meten baby

A
  • hard zuigen = meer aandacht
  • ## hoofd draaien = meer aandacht
20
Q

Levenslooppsychologie (baltes)

A
  • levenslang
  • multidisciplinair
  • multidirectioneel
  • gains and losses
  • plastisch
  • ingebed in de geschiedenis
  • gecontextualiseerd
21
Q

Levenslang

A

Ontwikkeling is een levenslang proces. Wat er tijdens 1 periode gebeurd mort gezien worden over de hele levensloop. Een studie keuze bv komt tot stand in de kindertijd en de gevolgen zijn te zien in de volwassen periode

22
Q

Multidisciplinair

A

Ontwikkeling moet multidisciplinair bekeken worden. Alleen psychologie kan geen volledig antwoord geven.

23
Q

Multidirectioneel

A

Ontwikkeling gaat niet alleen 1 richting in. Capaciteiten veranderen volgens verschillende patronen

24
Q

Gain-loss

A

Groei en achteruitgang, gebeurd vaak tegelijkertijd. Groeien op 1 domein betekent vaak achteruitgang op een ander. Bv examen gedaan in scheikunde, maar nu weet je er weinig meer van.

25
Q

Plasticiteit

A

Ontwikkeling veranderd positief en negatief. Het vermogen om te kunnen veranderen

26
Q

Historische inbeding

A

Cohorteffecten bv, hoe kan de geschiedenis de ontwikkeling beïnvloeden

27
Q

Contextuele invloeden op ontwikeling

A

Invloed van context op ontwikkeling kan heel groot kan zijn. Bv nature nurture.

28
Q

Normatieve age grated invloeden

A

Ontwikkeling afhankelijk van leeftijd, bv pubertijd

29
Q

Normatieve history-grated invloeden

A

Factoren die voor iedereen gelden maar wel veranderen. Bv onderwijsplicht of gezondheidszorg

30
Q

Non normatieve factoren

A

Speciale omstandigheden die niet voor iedereen gelden.

31
Q

Smalle visie ontwikkeling

A

Sequentieel
Uni directioneel
End state
Onomkeerbaar
Kwalitatief
Biologische groei
Universeel

32
Q

Brede visie ontwikkeling

A
  • Niet sequentieel
  • Niet altijd een end state
  • Zowel kwantitatief als kwalitatief (taal-aantal woorden)
  • kan universeel zijn, maar ook verschillen
  • nature en nurture
  • kan afhankelijk zijn van omstandigheden en is plastisch
33
Q

Case study

A

Een diepgaand onderzoek van een individu, met info uit bv observatie. Kan veel info opleveren over de complexiteit en ontwikkeling van een individu en de invloeden daarop. Vooral nuttig bij mensen met zeldzame aandoeningen, wanneer het bv niet mogelijk is om een grote steekproef te vinden.

34
Q

Correlationele methode

A

Er word bepaald of twee of meer variabelen een correlatie met elkaar hebben. Je hebt te maken met het directionaliteit probleem; je weet niet welke richting de correlatie heeft.