Hc 2 Flashcards

1
Q

Nature nurture debat

A

Charles Darwin; focus op aangeboren biologie
John Watson; focus op aangeleerd gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Nature; de aangeboren biologie

A

Gezichtsuitdrukkingen zijn kort na de geboorte aanwezig.
Een blinde winnaar trekt hetzelfde gezicht als een winnaar met zicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Tweelingstudie

A

Identieke tweeling delen 100% van de genen, andere 50%. Als een identieke tweeling dan meer overeenkomst heeft tussen de mate vriendelijkheid, dan is dat bewijs voor de rol van genetica.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Erfelijkheid

A

Hoeveelheid variatie in een trek binnen een bepaalde populatie die toe te schrijven is aan genen. Erfelijkheidscoeffienten blijven niet stabiel, die is het hoogste tijden de middelste volwassenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Nurture: traditioneel behaviorisme

A

Kinderen kunnen geconditioneerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kritische periode

A

Periode waarin het zenuwstelsel vooral gevoelig is voor bepaalde stimuli in de omgeving. Als een organisme niet de juiste hvh stimuli krijgt op dat moment, is het onmogelijk om later bepaalde vaardigheden/functies te ontwikkelen (kind die geen liefde krijgt van verzorger)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sensitieve periode

A

Periode waarin specifieke ervaringen een maximaal positief of negatief effect hebben; periode van verhoogde plasticiteit onder invloed van specifieke factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Nature nurture interacties

A
  • gen-omgeving interacties
  • gen-omgeving correlaties
  • epigenetica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gen-omgeving interacties

A

Nature en nurture versterken elkaars invloed.
Het effect van onze genen ligt aan in wat voor omgeving we leven. Hoe we reageren op de omgeving ligt aan wat voor genen we hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Diathese stress model

A

Psychologische stoornissen resulteren uit een interactie tussen een persoons vatbaarheid voor problemenen de ervaring van stressvolle gebeurtenissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Differentiële gevoeligheidshypothese

A

De genetische samenstelling voor sommige mensen zorgt ervoor dat ze reactiever zijn dan andere mensen voor omgevingsinvloeden, of ze nu goed of slecht zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gen-omgeving correlaties

A

Nature beïnvloed nurture.
- passief genotype omgevingsfit
- evocatieve genotype omgevingsfit
- actief genotype omgevingsfit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Passief genotype omgevingsfit

A

Ouders bepalen de omgeving van het kind. Als ouders sociaal zijn geven ze niet alleen die eigenschap mee, maar zorgen ze ook voor een sociaal huishouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Evocatieve genotype omgevingsfit

A

Aangeboren karaktertrekken van het kind roepen bepaald gedrag op uit de omgeving (sociale kinderen worden vaker gekozen als vriend, wat ze meer mogelijkheden geven om zich sociaal te gedragen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Actief genotype omgevingsfit

A

Kind selecteert de omgeving die past bij zn karaktertrekken (sociale mensen gaan naar feesten met vrienden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Epigenetica

A

Nurture beïnvloed nature.
- Epigenetische effecten; manier waarop omgevingsfactoren de expressie van bepaalde genen beïnvloed
- omgevingsgevoelige genen; genexpressie kan door de levensloop heen veranderen door omgevingsfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Activiteit-passiviteitskwestie

A

Bekijkt de mate waarin mensen hun eigen omgeving creëren en beïnvloeden en in het produceren van hun eigen ontwikkeling, of dat ze juist passief gevormd worden door krachten buiten hun controle.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Continuïteit discontinuïteit vraagstuk

A

Zijn de veranderingen die mensen ondergaan geleidelijk of abrupt? Continuïteitstheoretici zien menselijke ontwikkeling als een stappenplan. Discontinuïteitstheoretici daarentegen hebben de neiging om de ontwikkeling te zien als een soort traptredes en zien ontwikkeling dus als iets abrupts.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Universaliteit-contextspecificiteit

A

Mate waarin ontwikkeling gelijk is voor iedereen (universeel) of verschilt tussen individuen of bv culturen (context specifiek). Stadiumtheoretici geloven dat de stadia die ze voorspellen universeel zijn, andere theoretici denken dit niet.

20
Q

Psychoanalytische analyse (freud)

A

Stelde dat men gevormd worden door hun eerste ervaringen bij familie en dat ze gedreven worden door emotionele conflicten en motieven waar ze zich grotendeels onbewust van zijn.

Men word gedreven door instincten die bevredigd moeten worden (onbewuste motivatie)
- 3 componenten persoonlijkheid kind

21
Q

3 componenten persoonlijkheid kind

A

-id
- ego
- superego

22
Q

id

A

Impulsieve, irrationele en egoïstische deel van persoonlijkheid die de instincten proberen te bevredigen

23
Q

Ego

A

Rationele kant van een individu dat realistische manieren probeert te vinden om instincten te bevredigen

24
Q

Superego

A

Morele standaarden van een persoon. Ego moet een balans vinden tussen id en superego terwijl deze rekening houd met de realiteit van de omgeving van de persoon.

25
Q

5 psychoseksuele stadia freud

A
  • oraal, alles met mond
  • anaal, zindelijkheidstraining
  • fallisch, affectie voor ouder van andere seks
  • latentie, bijna geen aandrang
  • genitaal, seksueel accepteren
26
Q

Eriksons psychosociale ontwikkelingstheorie

A

Ontwikkeling gebeurt in 8 fases, elke wordt gekenmertk door conflict of crisis. Deze moet opgelost worden en goed dit gedaan wordt is heel bepalend voor het verloop van de volgende fase.

  • psh ontwikkelt door de jaren heen
  • psh ontwikkeling word beïnvloed door cultuur sameleving en geschiedenis
  • ontwikkeling kan ik 8 fases worden verdeeld. Iedere fase is een conflict die opgelost kan worden. Adaptief of maladaptief, maar maladaptief zorgt voor problemen.
27
Q

Deugd

A

Het succesvol oplossen van een conflict volgens erikson

28
Q

Tabula rasa

A

Persoon wordt geboren als een leeg blad wat ingevuld wordt door ervaring

29
Q

Evocatief

A

Aangeboren eigenschappen van een kind lokken bepaald reacties uit van de omgeving

30
Q

Ontwikkeling volgens behavioristen

A

Geen verschillende fases, maar een continu proces van leren. Zij hebben het idee van tabula rasa.
Klassieke en operante conditionering

31
Q

Watson

A

Klassieke conditionering
Hond kwijl verhaal

32
Q

Skinner

A

Operante conditionering
Leerervaring met bekrachtiging (weghalen negatieve stimulus, of toevoegen positieve stimulus) of bestraffing (weghalen positieve stimulus of toevoegen negatieve stimulus)

33
Q

Theorie van bandura

A

Cognitie speelt een belangrijke rol bij leren. Daarom verschillen mensen ook in hun leren ivm dieren. Leren wordt niet alleen beïnvloed door korte termijn bekrachtigers, maar we kunnen door cognitie leren en anticiperen. We hoeven ook niet persee zelf iets mee te maken om het te leren. Ook leren we door modelleren (gedrag van anderen bekijken).

34
Q

Theorie van Bronfenbenner (ecologisch model)

A

5 systemen die de ontwikkeling kunnen beïnvloeden, de persoon kan ook actief invloed hebben op dit systeem (van binnen naar buiten als een soort schillen);
- microsysteem; familie vrienden school
- mesosysteem; relatie tussen verschillende microsystemen. Microsystemen school en thuissituatie beïnvloeden elkaar, dit is meso
- exosysteem; brede context. Vrienden van je ouders, werk van je ouders, etc. Als je moeder overspannen raak vanwege haar werk merkt een kind dit ook
- macrosysteem; cultuur bv. Als je ouders veel ouderschapsverlog krijgen, heeft dit invloed op het kind
- chronosysteem; historische gebeurtenissen, levensgebeurtenissen. Bv een scheiding van je ouders.

Voordeel aan deze theorie;
- nadruk op andere sociale contexten dan alleen je familie en aandacht voor relaties tussen verschillende contexten

Kritiek;
- geen ruimte goor biologische en cognitieve factoren.

35
Q

Theorieën kindertijd

A

Cognitieve ontwikkeling piaget
Socioculturele theorie van vygotsky

36
Q

Theorieën volwassenen

A

Theorie van ontwikkelingstaken van havighurst
Sociale klokmodel

37
Q

Theorieën oudere leeftijd

A

Succesful aging

38
Q

Cognitieve ontwikkeling piaget

A

Kindertijd
Hoe ontwikkeling cognitie?
- ontwikkeling bestaat uit fases. Een fase moet doorlopen worden voor aan een andere begonnen word.
- kinderen dragen actief bij aan eigen ontwikkeling (little scientist; kinderen gaan actief op onderzoek uit en ontwikkelen daardoor)

Fases;
- sensomotorische fase; sensorische en motorische fases (0-2 jaar)
- pre operationele fase; taal en mentale representaties. Egocentrisme (iedereen heeft een eigen idee en visie dus mensen communiceren anders) (2-7 jaar)
- concreet operationele fase; logisch redeneren en categoriseren. Getallen en massa (7-12)
- formeel operationeel; wetenschappelijk redeneren (vanaf 12)

Nadeel;
- Gebruikte eigen kinderen (3) voor onderzoek, niete generaliseerbaar
- hij onderschat de vaardigheden van kinderen
- taal is een resultaat van cognitieve ontwikkeling, niet een oorzaak
- hij onderschatte de invloed van de omgeving.

39
Q

Socioculturele theorie van vygotsky

A

Kindertijd
- Kinderen ontwikkeling door de interactie met hun socioculturele omgeving
- ontwikkeling is een gedeeld proces tussen het kind en de omgeving
- mensen om ons heen (knowledgable others) kunnen een grote invloed uitoefenen op de ontwikkeling van kinderen

Taalgebruik is belangrijk voor de ontwikkeling, ook taalgebruik van ouders. Kinderen leren woorden, en daarna in woorden na te denken. (Inner speech; gedachtes krijgen woorden)

40
Q

Zone van proximale ontwikkeling (vygotsky)

A

Kloof tussen het vermogen van een kind om een probleem op te lossen en de potentiële ontwikkeling het kind kan doormaken met behulp van een ander

41
Q

Scaffolding

A

Mate van ondersteuning aangepast aan de mogelijkheden van het kind. De hoeveelheid ondersteuning wordt gradueel verminderd

42
Q

Theorie van ontwikkelingstaken- havighurst

A

Mid volwassenheid; 40-60/65 jaar aantal vaardigheden of vermogens die mensen gedurende hun leven ontwikkelen;
- bereiken van burgerlijke en sociale verantwoordelijkheid
- economische levensstandaard behalen en behouden
- je kinderen helpen om gelukkige en verantwoordelijke volwassenen te worden
- volwassen vrijetijdsactiviteiten ontwikkelen
- relating oneself to one’s spouse of a person
- accepteren en aanpassen aan de fysiologische veranderingen in de midden volwassenheid
- aanpassen en ouder wordende ouders

  • bij volwassenen zijn biologische processen minder belangrijk. Volwassenen hebben meer vrijheid om hun eigen ontwikkeling vorm te geven en aan te passen (baanselectie bv)
  • sociale normen en verwachtingen vormen het kader voor onze beslissingen
43
Q

Sociale klok model (havighurst)

A

Maatschappelijke verwachtingen over welke taken op welke leeftijden gedaan moeten zijn of worden. Je vergelijkt je zelf hier vaak mee. Schenden van het normatieve tijdsschema —> sociale afkeuring
Fit met normatieve tijdsschema —> social support

44
Q

Succesful aging mcarthur

A
  • Usual aging; normaal leeftijdsgerelateerde afname in fysiek sociaal en cognitief functioneren.
  • succesful aging; functioneel verlies is geminimaliseerd. Afwezigheid van ziekte of risicofactoren voor ziekte, behoud van fysiek en cognitief functioneren, actieve verbintenis met het leven.
  • kritiek; subjectief component ontbreekt (wat vinden mensen zelf belangrijk), zet veel druk op oudere mensen om hieraan te voldoen, gebaseerd op westerse cultuur, veel dingen ontbreken.
45
Q

Kwantitatief model

A

Fysiek functioneren
Sociaal functioneren
Cognitief functioneren
Welzijn

46
Q

Kwalitatief model van succesful aging

A

Wat vinden de mensen zelf belangrijk;
Fysiek en cognitief functioneren zodat je goede sociale contacten kunt hebben. Welzijn was ook belangrijk, daar zijn sociale contacten voor nodig.

Adaptie is ook heel belangrijk, aanpassen aan je omgeving en doen wat je zelf belangrijk vind.

47
Q

Selection optimization compensation model (baltes)

A

Ouder worden gaat samen met verlies, adaptatie is hierbij belangrijk, hoe ga je om met verlies?
S election —> haalbare doelen selecteren
O ptimization — optimaliseren wat moeilijk gaat. Iets wat moeizaam verloopt focus geven om te optimaliseren
C ompensation —> compenseren van verlies. Lopen met een rollator. Of hulp inschakelen voor de boodschappen.
SOC Model

Succesful aging is volgens dit model; maximaliseren van groei, minimaliseren van verlies, groei/behoud van functie en reguleren van verlies

Kritiek; niet heel specifiek over welke constructen belangrijk zijn voor succesvol verouderen.