Week 1 Flashcards

1
Q

Wat zijn de onderdelen van het centrale zenuwstelsel?

A

hersenen, hersenstam, cerebellum en ruggenmerg. (INCL. n. opticus en retina)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de onderdelen van het perifere zenuwstelsel?

A

Wortel, plexus, zenuw, zenuw-spier overgang, spier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar kruist de voor/zijstreng?

A

direct bij binnen komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar kruist de achterstreng?

A

medulla oblongata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar zorgt de voor/zijstreng (=anterolateraal) voor?

A

de vitale sensibiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar zorgt de achterstreng voor?

A

de gnostische sensibliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt de gnostische sensibiliteit in?

A

tast, vibratie en positiezin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat houd de vitale sensibiliteit in?

A

pijn, grove tast en temperatuurzin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de kenmerken van een centrale verlamming?

A

Atrofie: niet
Tonus: verhoogd
Reflexen: verhoogd
Voetzoolreflex: positief babinski (extensie grote teen)
Fasciculaties: niet aanwezig
Sensibiliteit: soms verlaagd
Kracht: vaardigheid verlaagd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn kenmerken van perifere verlamming?

A

Atrofie: wel
Tonus: verlaagd
Reflex: verlaagd
Voetzoolreflex: normaal
Fasciculaties: soms
Kracht: verlaagd
sensibliteit: nromaal of verminderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het caudasyndroom?

A

Een laesie in de cauda equina, een laesie in de “paardenstaart” (L1). Verminderde sensibiliteit in de rijzone. Bijkomende klachten:
* Lumbosacrale radiculaire pijn
* Parese
* Doofgevoel
* Urine-incontinentie
* Afwezigheid van anale reflex
* Seksuele dysfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het niveau van de cauda equina?

A

Tussen th12 en L3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is hypesthesie?

A

Doof gevoel in de handen en voeten (proximaal beter) komt bijv. voor bij diabetes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe kan je bij een n. facialis verlamming onderscheid maken tussen een perifeer probleem en een centraal probleem?

A

Perifeer: oog + mond
Centraal: alleen mond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat geeft de tijd aan wat voor type pathogenese het kan zijn?

A

Peracuut: vasculair
Acuut: ontsteking/infectie
Subacuut: maligne
Chronisch: degeneratief proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is kenmerkend voor myasthenia gravis?

A

Dat je het kan uitputten (bijv. naar links kijken en dat het oog dan weer wegzakt). Er zijn acetylcholinesterase auto-antilichamen die zich richten op het de receptoren waardoor het signaal minder goed doorkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het verschil tussen een herseninfarct en een hersenbloeding?

A

Afsluiting bloedvat = herseninfarct (80%)
Openbarsten bloedvat = hersenbloeding (20%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de focale symptomen van een beroerte?

A
  • hemiparese
  • afasie
  • hemianopsie
  • dysartrie + diplopie
  • ataxie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de globale symptomen van een beroerte?

A
  • duizeligheid
  • zwart voor de ogen
  • verwardheid
  • bewusteloosheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de grote cerebrale arterieen?

A
  • a. cerebri media
  • a. cerebri anterior
  • a. cerebri posterior
  • a. vertebralis/a. basilaris
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de uitvals symptomen van de a. cerebri media?

A
  • eenzijdige zwakte gelaat en armer > been
  • eenzijdige gevoelsstoornis
  • afasie
  • hogere cerebrale stoornis (bv rekenen)
  • hemianopsie
  • dysartrie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is dysartrie?

A

onduidelijke uitspraak, het vinden van de woorden gaat wel goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de uitvals symptomen van de a. cerebri anterior?

A
  • eenzijdige zwakte been&raquo_space; arm en gelaat
  • Eenzijdige gevoelsstoornis
  • gedragsstoornis
  • desorientatie, apathie
  • dysartrie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de uitvals symptomen van de a. cerebri posterior?

A

Hemianopsie of kwadrantanopsie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe zie jen een hersenbloeding op een CT scan?

A

hyperdense laesie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe zie je een herseninfact op de CT-scan?

A

Hypodense laesie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat kan je goed zien op een CT-perfusie?

A

De doorstroom snelheid van de hersenen, verlicht is aangedaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is een hemiparese?

A

eenzijdige motrische zwakte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is afasie?

A

probleem met begrip van taal

30
Q

Wat is hemianopsie?

A

Maar de helft van de wereld zien

31
Q

Wat is diplopie?

A

dubbelzien

32
Q

Wat is ataxie?

A

Motorisch kan niet vloeiend en gecoordineerd bewegen

33
Q

Wat zijn de uitvalsverschijnselen van de a. vertebralis in het cerebellum?

A
  • coordinatiestoornis
  • dysartrie
  • draaiduizeligheid (=vertigo)
34
Q

Wat zijn de uitvalsverschijnselen van de a. vertebralis in de hersenstam?

A
  • dubbelzien
  • slikstoornis
  • ataxie
  • dysartrie, draaiduizeligheid, bilaterale zwakte
35
Q

Wat zijn de belangrijkste oorzaken van hersenischemie?

A
  • intracraniele atherosclerose
  • extracraniele atherosclerose
  • cardiale embolie
36
Q

Welk medicijn geef je om trombolyse te bewerkstelliggen?

A

rtPA: recombinant weefsel plasminogeen activator (binnen 4.5 uur)

37
Q

Wat is een aanvullende behandeling om grote stolsels te behandelen?

A

Een endovasculaire trombectomie (haalt met een stent de stolsel eruit; binnen 6 uur)

38
Q

Waaruit bestaat de hersenstam?

A
  • Middenhersenen
  • De pons
  • Medulla oblongata
39
Q

Wat zijn de twaalf hersenzenuwen?

A

I. n. olfactorius
II. N. opticus
III. N. oculomotorius
IV. n. trochlearis
V. n. trigeminus
VI. n. abducens
VII. n. facialis
VIII. n. vestibulocochlearis
IX n. glossopharyngeus
X. n. vagus
XI. n. accessorius
XII. n. hypoglossys

40
Q

Wat is de functie van de eerste hersenzenuw?

A

N. olfactorius -> de reukzenuw (s)

41
Q

Wat is de functie van de tweede hersenzenuw?

A

n. opticus -> de optische zenuw. Brengt informatie van de fotoreceptoren naar de hersenen. (s)

42
Q

Wat is de functie van de derde hersenzenuw?

A

n. oculomotorius -> bestuurt 4/6 oogspieren (rectus superior, rectus medialus, rectus inferior en oblicuus inferior). En regelt de pupilgrootte. (m)

43
Q

Wat is de functie van de vierde hersenzenuw?

A

n. trochlearis de uitwendige oogzenuw. (m)

44
Q

Waar zorgt het wernicke gebied voor?

A

taal begrijpen

45
Q

Waar zorgt het broca gebied voor?

A

taal spreken

46
Q

Welk gebied zorgt voor de gezichtsherkenning?

A

de fusiforme gyrus is de lobus temporalis

47
Q

Wat is de functie van de vijfde hersenzenuw?

A

N. trigeminus bevat drie onderdelen:
n. oftalmicus -> gevoel van de huid van het voorhoofd, oogkas en neus.
n. maxillaris -> gevoel onderste ooglid, wang, bovenkaak
n. mandibularis -> de huid van de mond en onderkaak
(beide)

48
Q

Wat is grofweg de functie van de occipitaalkwab?

A

zien

49
Q

Wat is grofweg de functie van de parietaalkwab?

A

voelen (=sensorische schors)

50
Q

Wat is grofweg de functie van de frontaal kwab?

A

motorische schors, en planning.

51
Q

Wat is grofweg de functie van de temporaal kwab?

A

herkenning en geheugen

52
Q

Wat is de functie van de zesde hersenzenuw?

A

n. Abducens -> opzijkijken (m)

53
Q

Wat is de functie van de zevende hersenzenuw?

A

n. facialis -> innervatie aangezicht (beide)

54
Q

Wat is de functie van de achtste hersenzenuw?

A

n. vestibulo-cochlearis -> gehoorsorgaan en evenwicht (s)

55
Q

Wat is de functie van de negende hersenzenuw?

A

n. glosso-faryngeus -> tong en keel zenuw (beide)

56
Q

Wat is de functie van de tiende hersenzenuw?

A

n. vagus -> informatie van de organen (beide).

57
Q

Wat is de functie van de elfde hersenzenuw?

A

n. accessorius -> spieren bovenlichaam (m)

58
Q

Waarvan is de reactie van de postsynaptische neuron afhankelijk?

A

Het soort neurotransmitter en het soort receptor

59
Q

Wat is de functie van de twaalfde hersenzenuw?

A

n. hypoglossus -> innervatie tongspieren (m).

60
Q

Wat is het groote verschil tussen glia en neuronen?

A

Geven geen actiepotentialen af

61
Q

Welke centrale gliacellen heb je?

A

oligodendrocyten -> myelineschede
astrocyten -> o.a. bloedhersenbarriere
microglia -> o.a. fagocytose, littekenvorming
ependymcellen -> o.a. liqour productie

62
Q

Welke perifere gliacellen zijn er?

A

satelliet cellen
Schwann cellen -> myeline schede

63
Q

Hoe geeft een adaptatie van de vuurfrequentie meer informatie bij sensibiliteit?

A

Langzame adaptatie geeft de informatie over de intensiteit van de prikkel. Bij verandering van de intensiteit is er snelle adaptatie.

64
Q

Waaruit bestaat het tel-encephalon?

A

Het cerebrum + subcorticale kernen (o.a. amygdala, basale ganglia)

65
Q

Waaruit bestaat de di-encephalon?

A

De (hypo-)thalamus

66
Q

Waaruit bestaat het mesencepahlon?

A

De middenhersenen (o.a. sup. en inf. colliculus)

67
Q

Waaruit bestaat het met-encephalon?

A

Het cerebellum (=kleine hersenen) & pons (=brug)

68
Q

Waaruit bestaat het myel-encephalon?

A

De medulla oblongata

69
Q

Welke centrale gliacellen heb je en wat is hun functie?

A
  • oligodendrocyten -> myelineschede
  • astrocyten -> bloed-herensbarriere
  • microglia -> fagocytose, litteken vorming
  • ependymcellen -> liqour productie
70
Q

Welke perifere gliacellen heb je en wat is hun functie?

A
  • sattelietcellen
  • schwann cellen -> myelineschede
71
Q

Welke cellen kunnen als enige in de hersenen ongeremd delen?

A

De oligodendrocyten en de schwanncellen.