Week 1 Flashcards
1
Q
Welke 2 functies heeft belastingheffing?
A
- budgettaire functie: voorzieningen en collectieve goederen financieren
- instrumentele functie: nevenfuncties uitvoeren
2
Q
Welke nevenfuncties horen er bij de instrumentele functie van belasting heffen?
A
- Verdelingsfunctie: zorgen voor gelijkere inkomens
- Allocatiefunctie: invloed op inzet productiemiddelen –> zonnepanelen
- Stabilisatiefunctie: invloed op conjunctuur
- Beinvloeding van gedrag: afremmen consumptie
3
Q
Welke 3 principes kent belastingheffing?
A
- Profijtbeginsel
- Draagkrachtbeginsel
- Identiteisbeginsel
4
Q
Wat is het verschil tussen aanslag en aangifte belastingen?
A
- Aanslagbelastingen: op een aanslag staat hoeveel belasting er betaald/ teruggegeven moet worden
- Aangifte belastingen: tijdens de aangifte betaal je de belasting direct
5
Q
Welke 2 soorten boetes heb je mbt belastingaangifte?
A
- Verzuimboete: geen/ te laat aangifte gedaan
- Vergrijpboete: als je expres geen/ onjuiste aangifte doet
6
Q
Wat zijn de vereisten voor fiscaal partnerschap?
A
- Echtgenoot/ geregistreerd partner
- Samenwonend
7
Q
Welke rechtsvormen zijn er? Wat zijn de kenmerken?
A
- Eenmanszaak: 1 natuurlijk persoon eigenaar, geheel aansprakelijk
- VOF: meerdere personen, ieder hoofdelijk aansprakelijk voor hele onderneming
- Maatschap: meerdere personen eigenaar, ieder aansprakelijk voor eigen deel
- Commanditaire vennootschap: heeft beherende en stille vennoten
8
Q
Welke boxen zijn er bij de inkomstenbelasting?
A
- Box 1: werk en woning –> schijven
- Box 2: aanmerkelijk belang
- Box 3: sparen en beleggen –> forfaitair rendement over waarde van het vastgoed, daarover belastingtarief
9
Q
Welke 2 vormen van resultaat overige werkzaamheden zijn er? In welke box wordt er belasting betaald?
A
- Arbeid plus: actief in vastgoed handelen, maar niet via een bedrijf
- TBS
Box 1
10
Q
Wanneer is er sprake van fiscale transparantie?
A
Niet de onderneming betaald belasting over de winst, maar de deelnemers doen dit via de inkomstenbelasting.