Week 1 Flashcards

1
Q

Manieren van iontransport & passief of actief

A

Actief:
- Pomp
Passief:
- Porie
- Kanaal
- Carrier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verschil tussen primair en secundair actief

A
  • Primair actief: direct gedreven door ATP-hydrolyse
  • Secundair actief: indirect gedreven door bijv. symport/antiport van ander ion/molecuul
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Lagen van bloetvatwand

A

Van binnen naar buiten:
- Tunica intima
–> Endotheelcellen
–> Subendotheliale laag/ruimte
–> Lamina elastica interna
- Tunica media (gladde spiercellen)
–> Lamina elastica externa
- Tunica adventitia/externa (bindweefsel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Functie van tractus circulatorius

A

Transport van bloed t.b.v.:
- Stofwisseling (zuurstof, voedingsstoffen)
- Communicatie tussen delen v/h lichaam (hormonen)
- Bij ontsteking (o.a. witte bloedcellen, antilichamen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Definitie de- en repolarisatie

A
  • Depolarisatie = het positiever/minder negatief worden van de membraanpotentiaal
  • Repolarisatie = het negatiever/minder positief worden van de membraanpotentiaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe ontstaat een actiepotentiaal in een zenuw- of skeletspiercel?

A

Doordat plotseling Na+-kanalen kortstondig openen (de permeabiliteit voor Na+ neemt toe) –> Na+-ionen stromen de cel in (influx)–> depolarisatie –> K+-kanalen openen (permeabiliteit voor K+ neemt toe) –> K+-ionen stromen naar buiten (efflux) –> repolarisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn effecten van parasympathicus (acetylcholine) op de sinusknoop?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn effecten van adrenaline (sympathicus) op sinusknoop?

A
  • Remt funny current If
  • Activeert K+-kanalen
  • Remt Ca2+-kanalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn effecten van adrenaline (sympathicus) op sinusknoop?

A
  • Stimuleert If
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zweetklieren AZS

A

Uitzondering: sympathisch, muscarine receptor, acetylcholine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Inotropie

A

Contractiekracht van (hart)spier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Miose vs. mydriase

A
  • Miose = pupilvernauwing
  • Mydriase = pupilverwijding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Pre- en postsynaptisch effect van alfa2-adrenoceptoren agonisten?

A
  • Presynaptisch: afname noradrenalineafgifte
  • Postsynaptisch: vasoconstrictie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welk type agonisten zorg voor vasoconstrictie en welke voor vasodilatatie?

A
  • Vasoconstrictie: alfa-1- en -2-adrenoceptoren
  • Vasodilatatie: bèta-2-adrenoceptoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Irreversibele vs competitieve antagonist

A
  • Competitief: als je maar genoeg agonist toedient, zal ondanks de aanwezigheid van de antagonist alsnog (max.) effect bereikt worden
  • Irreversibel: de grafiek zakt a.h.w. in elkaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer opening/relaxatie sfincter blaas, bij sympathische of parasympathische activiteit?

A

Parasympathicus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe werkt viagra?

A

Sildenafil remt fosfodiesterase (enzym dat cGMP afbreekt) –> voortdurende erectie (vasodilatatie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Effect van ACE-remmers

A

Bloeddrukverlaging door remmen van angiotensine II-productie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke vaten bieden meeste weerstand?

A

Arteriolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de capaciteits-, weerstands- en … vaten?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Myogene respons

A

Bloedvat heeft neiging om bij plotse:
- Afname in druk te verwijden
- Toename in druk te vernauwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is ischemie?

A

Disbalans in zuurstofvraag en zuurstofaanbod.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de gevolgen van ischemie?

A

Anaeroob metabolisme, functieverlies, celschade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn adaptaties voor arterieobstructie?

A

Autoregulatie (verminderen van weerstand in arteriolen door deze te verwijden), zuurstofextractie (meer zuurstof extraheren uit aangeboden bloed)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is LAD?

A

Left Anterior Descending artery; ramus interventricularis van a. coronaria sinistra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Nitroglycerine

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is een angiogram?

A

Bloedvatkatheterisatie;
CAG (coronair angiogram) = hartkatheterisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn de 3 belangrijkste windows bij echo v/h hart?

A
  • Links parasternale window
  • Apicale window
  • Subcostale window
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Is de stroomsnelheid door een stenose lager of hoger dan zonder stenose?

A

Hoger, want zelfde volume moet door kleinere doorgang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wanneer vindt aortaklepinsufficiëntie (het daadwerkelijke lekken) plaats?

A

Tijdens diastole, want dan hoort de aortaklep gesloten te zijn (dus bij mitralisklepinsufficiëntie in systole)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Typen cardiomyopathie (CMP)

A

???!!!!
Non-compactie
Hypertofisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is het verschil tussen isosorbidedinitraat en isosorbidemononitraat?

A

ISMN = werkzame stof; ISDN kent een first-pass effect: moet eerst langs lever (duurt langer voordat werkt, want daar omgezet tot ISMN).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Tijdens welke fase vindt de doorbloeding van de hartspier plaats (via coronairarteriën)?

A

Diastole, want coronairarteriën dichtgedrukt in systole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is chronotroop?

A

De duur
Bijv.: negatief-chronotroop = daling HF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Effect van bètablokkers: … inotroop en … chronotroop.

A

negatief-inotroop en negatief-chronotroop effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Effect van calciumantagonisten: … inotroop en … chronotroop.

A

negatief-inotroop en negatief-chronotroop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke calciumantagonisten zijn er en waar werken ze vooral?

A

Verapamil: hart (myocard)
Nifedipine: arteriolen
Diltiazem: zowel hart als bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is tachycardie?

A

Te snel hartritme (>100 bpm)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Pulsdruk vs. gemiddelde arteriële druk

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Bij MI: eerst binnenkant of buitenkant hartspier aangetast?

A

Binnenkant hartspier, want gevoeliger voor zuurstoftekort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat zijn de producten van de primaire en secundaire hemostase?

A

Respectievelijk bloedplaatjes plug en fibrine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Welke typen ACS zijn er?

A
  • MI (MyocardInfarct)
    –> STEMI (ST-Elevatie MyocardInfarct): met ST-elevatie op ECG
    –> NSTEMI (Non-STEMI): zonder ST-elevatie op ECG
  • IAP (Instabiele Angina Pectoris)
    Bij IAP geen verhoging cardiale biomarkers (lees: troponine), bij NSTEMI wel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Hoe heet het type AP dat veroorzaakt wordt door coronairspasme?

A

Prinzmetal AP of vasospastische AP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is PCI?

A

Percutane Coronaire Interventie: dotterbehandeling, al dan niet met stentplaatsing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat doet clopidogrel?

A

Bloedplaatjesremmer (ADP-/P2Y12-receptor antagonist), gebruikt bij SAP-medicamenteuze behandeling om events te voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat wordt in de volksmond bloedverdunners genoemd?

A

Antistollingsmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Welke anti-ischemische medicatie wordt gebruikt bij SAP-medicamenteuze behandeling?

A
  • Calciumantagonisten (of ACE-remmers) om BD te verlagen
  • Bètablokkers om HF te verlagen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wanneer worden statines gegeven?

A

Bij SAP-medicamenteuze behandeling, om events te voorkomen: om progressie van atherosclerose te remmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Criteria (3 kenmerken) angina pectoris

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wanneer opent de aortaklep?

A

Wanneer druk LV > druk aorta (en sluit weer als druk LV < druk aorta)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat zijn risicofactoren voor atheroscelose?

A
  • Erfelijke factoren
  • Hypertensie, diabetes mellitus
  • Inactiviteit, voeding, roken
52
Q

Wat vormt de fibrose kap?

A

Gladde spiercellen die vanuit de media naar de intima zijn gemigreerd.

53
Q

Belangrijkste verschil tussen stabiele en vulnerabele plaque?

A

Vulnerabele plaque is veel gevaarlijker, want kent een dunne fibrose kap, waardoor deze (ieder moment) kan ruptureren en zo tot ACS leiden

54
Q

Wat zijn de gevolgen van ischemie?

A
  • Anaeroob metabolisme
  • Functieverlies
  • Celschade
55
Q

Waarvan is de mate van celschade afhankelijk?

A

Aard, duur & intensiteit van ‘stress’

56
Q

Wat is pre-/periconditionering v/h hart?

A
57
Q

Wat is claudicatio (intermittens)?

A
58
Q

Wat is gangreen?

A

Afstervend weefsel, niet-genezende wonden

59
Q

Wat is de LAD?

A

Left Anterior Descending artery: r. interventricularis (vertakking van a. coronaria sinistra)

60
Q

Bij welk type ACS zijn de cardiale biomarkers verhoogd?

A

Bij NSTEMI

61
Q

Welke methoden van (myocardiale) revascularisatie?

A

PCI (dottereren met/zonder stentplaatsing) en CABG (bypass)

62
Q

Nitraten niet zinnig bij STEMI

A
63
Q

Hoe werken ACE-remmers?

A

ACE-remmers voorkomen omzetting van angiotensine I naar angiotensine II –> vasodilatatie –> verlaagde BD.

64
Q

Welke typen vaatverwijders/vasodilatoren (medicijnen) zijn er?

A

Calciumantagonisten, ACE-remmers, nitratenn

65
Q

Wat is de ‘golden five’?

A
  • Aspirine
  • P2Y12-receptor inhibitor
  • ACE-remmer
  • Bètablokker
  • Statine
    (APABS)
66
Q

Welke coronairarterie voorziet het geleidingssysteem van bloed?

A

Rechter (meestal)

67
Q

Wat is CVA?

A

Cerebro Vasculair Accident; Beroerte/’stroke’, kan veroorzaakt worden door trombus in hersenen;
Omvat hersenbloeding en herseninfarct.

68
Q

Wat is ECMO?

A

ExtraCorporeal Membrane Oxygenation;
Bloed wordt via v. cava lichaam uit gepompt naar hart-longmachine die koolstofdioxide eruit haalt en zuurstofrijk bloed terug pompt via aorta.

69
Q

Wat zijn de onderwandsafleidingen en waarop duiden elevaties hierin?

A

II, III en aVF
Elevaties op ECG in II, III en aVF duiden op onderwandinfarct (totaal AV-blok)

70
Q

Hoe wordt een CT-scan genomen?

A
71
Q

Wanneer is het hart groter afgebeeld, bij een AP- of een PA-foto?

A

AP: anterior-posterior (buik-rug)
PA: posterior-anterior (rug-buik)
Hart groter afgebeeld bij AP, dus normaal PA genomen.????

72
Q

Stroomt een vloeistof (bloed) altijd van hoge naar lage druk of andersom?

A

Van hoge naar lage druk

73
Q

Door occlusie van welke vaten komen de volgende mechanische complicaties van een MI (meestal)? Papillairspier ruptuur, ventrikelseptum ruptuur, vrije wand ruptuur

A
  • Papillairspier ruptuur: RCA
  • Ventrikelseptum ruptuur: LAD
  • Vrije wand ruptuur: LAD
    Begint met v? –> komt door LAD (rijmt)
74
Q

Wat zijn mechanische complicaties na een MI?

A
  • Papillair spier ruptuur
  • Ventrikelseptum ruptuur
  • Vrije wand ruptuur
75
Q

Hoe werkt Sintrom?

A

Antistollingsmiddel; werkt vitamine K tegen –> minder goed functionerende stollingsfactoren –> remming bloedstolling.

76
Q

Wat zijn anticoagulantia?

A
77
Q

Welk troponine bindt aan wat?

A
  • Troponine T: Tropomyosine
  • Troponine C: Calcium
  • Troponine I: actine
78
Q

Welke ionstroom is verantwoordelijk voor de depolarisatie in een pacemakercel en welke in een zenuw-/skeletspiercel?

A
  • Pacemakercel (sinusknoopcel): Ca2+-instroom
  • Zenuw-/skeletspiercel: Na+-instroom
79
Q

Wat is de pEC50?

A

Maat voor de potentie van een stof;
-log van [stof] waarbij helft van max. effect wordt bereikt

80
Q

Wat is het verschil tussen een arteriële en portaal veneuze CT-scan?

A

De timing van scannen na het toedienen v/h contrastmiddel
(Kort na toedienen: contrastmiddel is alleen in arteriën, langer na toedienen: contrastmiddel is ook naar venen)

81
Q

Wat is het doel/product van primaire hemostase?

A

(Vorming van) bloedplaatjes plug

82
Q

Wat is het doel/product van secundaire hemostase?

A

(Vorming van) fibrine

83
Q

Wat doen RAS-/RAAS-remmers?

A

Verlagen BD door vasodilatatie;
ACE- en angiotensine-II-remmers

84
Q

Wat is number needed to treat (NNT)?

A

Aantal mensen dat behandeld moet worden om één event te voorkomen

85
Q

Wat is/doet statine?

A

HMG-CoA reductase remmer; remt aanmaak van cholesterol in levercel en zorgt ervoor dat levercel LDL-deeltjes wegvangt uit bloed;
cholesterolverlager

86
Q

Wat is/doet ezetimib?

A

Cholesterolverlager

87
Q

Wat is het effect van toename v/d afterload?

A
  • Afname slagvolume, cardiac output & bloeddruk
  • Toename preload
88
Q

Wat zijn caveolae?

A

~ de T-tubuli van de gladde spiercel

89
Q

Wat is heparine?

A

Antistollingsmiddel

90
Q

Wat zijn de klassen van de Fontaine classificatie?

A

1) Geen klachten
2) Claudicatio intermittens
3) Rust- of nachtpijn
4) Gangreen (tentamenvraag: ook niet genezende wondjes/wonden)

91
Q

DVT (Diep Veneuze Trombose)

A
92
Q

Wat zijn 5 kenmerken van de (Westerse) biomedische traditie?

A
  • Specifiteitsdenken
  • Dominantie van mechanisch denken
  • Reductionistisch perspectief op ziekte en genezing (belangrijkst onderscheidende)
  • Sterk vooruitgangsgeloof
  • Dominantie van invasief handelen
93
Q

Wat is een functie van pericyten?

A

Regulatie van microcirculatie; open en dicht gaan van capillairen

94
Q

Wat doet aldosteron?

A

Aldosteron stimuleert opname van Na+ en H2O in het bloed en afvoer van K+ via de urine.

95
Q

Wat is pA2?

A

Het negatieve logaritme van die concentratie antagonist, waarbij tweemaal zoveel agonist nodig is om hetzelfde effect te bereiken.
Een hoge pA2 betekent dus dat de antagonist al bij een lage concentratie effect geeft.
Een antagonist met een lagere pA2 is dus minder potent dat een met een hogere.

96
Q

Wat is/doet hexamethonium?

A

Nicotinereceptorantagonist

97
Q

Welke hoort bij de parasympathicus? Mydriase of miose?

A

Miose (pupilvernauwing)

98
Q

Welke hoort bij de sympathicus? Mydriase of miose?

A

Mydriase (pupilverwijding)
Immers: als er een tijger op je af komt rennen wil je goed kunnen zien.

99
Q

Wat gebeurt er bij blokkeren van muscarine receptoren?

A

Toename hartfrequentie;
Atropine is muscarine receptor antagonist bijvoorbeeld
(M-receptoren zitten postganglionair bij de parasympathicus: stimulatie ervan zorgt dus voor afname & blokkade juist voor toename HF en BD)

100
Q

Hoe bereken je het slagvolume?

A

Einddiastolisch volume (EDV) - eindsystolisch volume (ESV)

101
Q

Wet van Bernoulli: p = rgh.
Stel de druk is 40 mmHg, wat vul je dan als h in?

A

0,04 (in SI-eenheden, dus 40 mm komt overeen met 40/1000 = 0,04 m)

102
Q

In welke richtingen kan naar het hart worden gekeken met echo?

A
  • Apicale window
  • Links parasternale window
  • Subcostale window
    ‘ALS’
103
Q

Hoe groot is de kans dat patiënten met ACS binnen 30 dagen komen te overlijden?

A

1-6% (via SlimStuderen!)

104
Q

Biomarkers

A
  • MB lekt snel weg uit beschadigde hartspiercel (cytosolaire eiwitten), troponine langzamer (eiwitten gebonden aan contractiel apparaat)
105
Q

Wat is de belangrijkste oorzaak van acuut overlijden na een MI?

A

Circulatiestilstand door ventrikel tachycardie (VT) of ventrikelfibrilleren (VF)

106
Q

Relatie hartfalen met preload?

A

Bij hartfalen verminderde CO door verminderde contractiliteit (van LV) –> toename preload

107
Q

Welke medicatie werkt het best tegen Prinzmetal AP?

A

Ca2+-antagonisten, want Prinzmetal AP veroorzaakt door coronairspasmen (door calciuminfluxen)

108
Q

Eerste diagnostisch middel dat je inzet bij verdenking van PAV?

A

Enkel-arm index (EAI)

109
Q

Wat is/doet digoxine?

A

Digoxine remt Na+/K+-pomp: vermindering Na+-gradiënt, gebruikt voor hartfalen. Effect van digoxine op membraanpotentiaal: depolarisatie.

110
Q

Wat is het effect van hypo- en hyperkaliemie op de membraanpotentiaal?

A

Verhoging extracellulair [K+] (hyperkaliemie) –> depolarisatie, verlaging (hypokaliemie) –> hyperpolarisatie.

111
Q

Werking digitalis (positief inotroop geneesmiddel, van vingerhoedskruid) in hartspier: remt Na+/K+ ATPase en NCX aan sarcolemma kant en stimuleert NCX aan T-tubuli –> meer Ca2+-influx & minder Ca2+-efflux (hoger [Ca2+]i en meer Ca2+-opslag in SR)

A
112
Q

Waardoor depolariseert het sarcolemma voorafgaand aan de AP (cardiomyocyt)?

A

Ca2+-influx via gap junctions

113
Q

Hoe werkt yohimbine?

A

Alfa-2-antagonist, zorgt voor verhoogde transmitterafgifte.
Tentamenvraag: yohimbine stimuleert NA-afgifte door presynaptische blokkade van alfa-2-adrenoceptoren.

114
Q

Wat zijn de pre- en postsynaptische effecten van alfa-2-adrenoceptoren?

A

Effect van α2-receptor:
- Presynaptisch: wordt ook (naast postsynaptische receptor) geprikkeld bij afgifte noradrenaline, zorgt dan voor afname noradrenalineafgifte (negatieve feedback).
Werkt yohimbine (alfa-2-antagonist) op in: verhoogt NA-afgifte door presynaptische blokkade van alfa-2-adrenoceptor.
- Postsynaptisch: vasoconstrictie.

115
Q

Wat gebeurt er met de puls- en gemiddelde arteriële druk bij arteriosclerose?

A

Pulsdruk neemt toe
Gemiddelde arteriële druk blijft gelijk
Fysische oorzaak: afname compliantie
(pulsdruk = deltaV/compliantie, gemiddelde arteriële druk = deltaV/R)

116
Q

Atherosclerotische laesie en macrofagen

A

Macrofagen nemen met scavenger receptor cholesterol op –> cholesterolstapeling –> ontstaan schuimcellen.
Waarom kunnen andere lichaamscellen geen cholesterol stapelen? - Omdat zij cholesterol opnemen via LDL-receptoren en bij stijging [cholesterol]i neemt het aantal LDL-receptoren op het celoppervlak af –> cholesterolopname wordt beperkt.

117
Q

Welke testen geven informatie over primaire en welke over secundaire hemostase?
Trombocyten, Von Willebrand factor, APTT, PT

A

Primaire hemostase: trombocyten en Von Willebrand factor
Secundaire hemostase: APTT en PT

118
Q

Hemofilie

A

A: tekort aan stollingsfactor VIII (8)
B: tekort aan stollingsfactor IX (9)
Probleem met secundaire hemostase.

119
Q

Welk ECG-kenmerk duidt op rechter atrium dilatatie?

A

Hoge en spitste P-top van meer dan 2,5 mm in afleiding II

120
Q

Welk ECG-kenmerk duidt op linker atrium dilatatie?

A

Bifasische (M-vormige) P-top in afleiding II
(dilatatie –> afleiding II, want 2 i’s erin. RAO: hoge spitse P-top, LAO: bifasische)

121
Q

Welk type echografie gebruikt 1 kristal en welke 2 kristallen?

A

Continuous wave Doppler: 2
Pulsed wave Doppler: 1

122
Q

In welke fasen van de AP in pacemakercel gaan de L- en T-type Ca2+-kanalen open?

A
123
Q

Verschil tussen LCC in hartspier en skeletspier

A

Skeletspier: LCC fysiek gekoppeld aan RyR
Hartspier: LCC niet gekoppeld aan RyR –> continue Ca2+-influx.

124
Q

Hoort de n. vagus bij de sympathicus of bij de parasympathicus?

A

Parasympathicus

125
Q

Wat zijn de weerstands-, capaciteits- en geleidingsvaten?

A
  • Weerstands-: arteriolen
  • Capaciteits-: venen
  • Geleidingsvaten: arteriën
126
Q

Formule voor BD?

A

BD = CO x perifere weerstand