Week 1 Flashcards

1
Q

Wat is een organisatie?

A

Een doelgerichtsamenwerkingsverband. Ze beschikken over doelstellingen, mensen en middelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het doel van organisaties?

A

Het voorbrengen van producten of diensten, zodanig dat de organisatie levensvatbaar is en blijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een middel?

A

Bijvoorbeeld een gebouw, machine of grondstof. Het wordt door mensen gebruikt om het doel te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een onderneming?

A

Een bedrijf met als doel producten/diensten te verkopen met winst als doel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke samenwerkingsconstructies zijn er?

A

Een fusie, overname, strategische samenwerking, joint venture, outscourcing,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een fusie?

A

Het samenvoegen van twee bedrijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een overname?

A

De ene organisatie wordt overgenomen door de andere. De naam kan veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een joint venture?

A

Samenwerkende organisaties brengen vermogen in om een nieuw bedrijf te ontwikkelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een strategische samenwerking?

A

Samenwerkingsverband waarbij er wordt samengewerkt binnen een deelgebied met behoud van zelfstandigheid en identiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is outsourcing?

A

Het uitbesteden van taken binnen het bedrijf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de general managment theorie van Fayol?

A

Een manier om een organisatie te leiden met een: organisator, iemand die opdracht geeft, iemand die afstemt, iemand die controleert en door vooruit te plannen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat houdt de organisatie van Weber in?

A

Een rationele organisatie waarin werknemers makkelijk controleerbaar en vervangbaar zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de kennisrevolutie?

A

Een periode waarin kennis de belangrijke productiefactor is. Hoge productiviteit van de kennis- en dienstensector is belangrijk geworden voor economische groei.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat stellen Lawrence en Lorsche?

A

Dat er niet een beste manier van leidingeven is. Dit is afhankelijk van de situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is globalisering?

A

Bedrijven zijn steeds vaker in meerdere landen gevestigd.Dit gaat over verkooppunten, maar ook over productiepunten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat houdt de term ‘divers personeelbestand’ in?

A

Personeel dat in enig opzicht ‘anders’ is. Dit is vaak een probleem wat speelt bij westerse organisaties.

17
Q

Waar doet het onderzoeksgebied ‘positieve organisatiewetenschap’ onderzoek naar?

A

Hoe organisaties sterke kanten van mensen ontwikkelen en de vitaliteit en veerkracht verhogen.

18
Q

Geef een omschrijving van het HRM

A

Het HRM houdt zich bezig met alles wat een organisatie doet om medewerkers productief te laten zijn. De hoofddoelen zijn:
- Medewerkers een optimaal prestatieniveau te laten bereiken
- Mensen zich betrokken laten voelen bij de organisatie
- Houdt alles maatschappelijk aanvaadbaar, houdt zich aan wetten, regelgeving en cao-afspraken

19
Q

Gio model, vul in:

Imput:

-
-

-

A

Gio model:

Imput: Alle variabelen die tot processen leiden.

individueel niveau:
- Diversiteit
- Persoonlijkheid
- Waarden

Groepsniveau:
- Groepsstructuur
- Groepsrollen
- Teamverantwoordelijkheden

Organisatiniveau:
- Structuur
- Cultuur

20
Q

Gio model, vul in:

Processen:

-
-
-

  • -

-

A

Gio model, vul in:

Processen: Handelingen, acties of reacties die zich binnen personen, groepen of organisaties voordoen als gevolg van de imput.

Individueel niveau:
- Emoties en stemmingen
- Motivatie
- Perceptie
- Besluitvorming

Groepsniveau:
- Communicatie
- Leiderschap
- Macht en politiek
- Conflicten en onderhandelingen

Organisatiniveau:
- HRM
-Veranderpraktijken

21
Q

Gio model, vul in:

Uitkomsten:

-
-
-

-

A

Gio model, vul in:

Uitkomsten: Cruciale variabelen die je wil verklaren of voorspellen.

Individueel niveau:
- Attitudes en stress
- Taakuitvoering
- Voorbereiding en voorbeeldig werkgedrag
- Terugtrekgedrag

Groepsniveau:
- Groepscohesie
- Groepsfunctioneren

Organisatiniveau:
- Productiviteit
- Overleven

22
Q

Beschrijf ‘attitude’

A

De oordelen/houding die werknemers (tegen)over dingen, mensen of gebeurtenissen hebben. Een positieve attitude zorgt er voor dat werknemers extra hun best doen.

23
Q

Wat houdt taakuitvoering in?

A

Taakuitvoering is te meten door te kijken naar effectiviteit en effiëntie bij het verrichten van kerntaken.

24
Q

Leg Voorbeeldig werkgedrag uit. (ocb, organizational citizenship behaviour)

A

Het gedrag wat een werknemer vertoont dat niet in de functieomschijving staat. Het wordt op eigen initiatief vertoont en levert een bijdrage aan psychische en sociale werkomgeving.

25
Q

Wat is terugtrekgedrag?

A

Terugtrekgedrag is alles wat werknemers doen om afstand te nemen van de organisatie. Bijvoorbeeld te laat komen of verzuimen.

26
Q

Wat is groepscohesie?

A

Groepscohesie is de mate waarin leden van een groep elkaar steunen en bevestigen op het werk. Ze vertouwen elkaar, streven eenzelfde doel na en werken samen.

27
Q

Wat houdt groepsfunctioneren in?

A

Groepsfunctioneren heeft betrekking op de kwaniteit en kwaliteit van de werkoutput van een groep. Dit houdt meer in dan een som van individuele taken.

28
Q

Wat is het overleven van een organisatie?

A

Overleven is het bewijs dat de organisatie op lange termijn kan voortbestaan en groeien. Dit kan gedaan worden door op de hoogte zijn van de markt en goede besluiten kan maken over het aanpakken van kansen.

29
Q

Wat zijn interacties in organisaties? Welke 4 activiteiten zijn dit?

A

1: Het uitvoeren van primaire processen: handelingen die er voor zorgen dat het ingekochte kan worden verkocht.

2: Operationeel regelen:
Problemen oplossen zodat het primaire proces door kan.

3: Doelen stellen:
Stellen wat je kwaliteit, type dienst/product en de kwantiteit zal moeten worden.

4: Zorgen voor voorwaarden/infrastructuur:
Mogelijk maken dat activiteiten goed kunnen worden uitgevoerd. De mensen moeten voldoende kennis, vaardigheden en motivatie hebben. Ook moeten alle middelen (technologie) in orde zijn. De structuur: mensen moeten weten welke taak ze hebben.

30
Q

Organisatiecultuur heeft invloed op organisatiegedrag. Hoe zit dit?

A

De normen en waarden die gelden binnen de organisatie. Bijvoorbeeld het dragen van een pak. Of de reactie van een collega op een probleem kan veranderen hoe jij de situatie in het vervolg aanpakt.