WC3 en 4 Flashcards

1
Q

Noem vier algemene stoornissen van botgroei en ontwikkeling

A
  • gestoorde botresorptie
  • gestoorde bot aanmaak/remodellering
  • gestoorde endochondrale ossificatie
  • gestoorde beenmetabolisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Gestoorde botresorptie: algmene naam, kenmerken, oorzaak

A
  • osteopetrosis
  • toename botdichtheid, afname botafbraak
  • genmutatie, gestoorde functie/aanmaak osteoclasten; infectieus; BVD; feline leukemie virus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gestoorde botaanmaak: algemene naam, kenmerken, oorzaak

A
  • osteogenesis imperfecta
  • afname botdichtheid, afname trabekels
  • genmutatie/aangeboren, afwjkende collageensynthese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem twee aandoeningen, met bij behoorende diersoort(en), waarbij de remodellering van bot gestoord is

A
  • Congenitale corticale hyperostosis bij varkens

- Craniomandibulaire osteopathy bij de hond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem de drie aandoeningen waarbij de enchondrale ossificatie gestoord is

A
  • Chondrodysplasie (bv spider lamb): chondrocyten blijven prolifereren
  • Osteochondrosis latens en manifesta
  • Osteochondrosis dissecans
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Chondroplasie: wat is primaire oorzaak?

A
  • Gestoorde (af- of toename) proliferatie van chondrocyten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt osteochondrose in?

A

Vertraagde of gestoorde enchondrale ossificatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bij welke 5 diersoorten komt osteochondrose voor?

A

Varken, hond, rund, paard en kip

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Op welke 2 plaatsen in het bot treedt osteochondrose op?

A

Groeischijf en epifysair kraakbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn 5 ethiologische factoren die een rol spelen bij osteochondrose?

A
  • genetische factoren
  • groeisnelheid
  • voeding
  • doorbloeding
  • trauma
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is osteochondrosis latens?

A

Osteochondrose waarbij alleen microscopische lesies te zien zijn in het kraakbeen van AEC: goed omschreven necrotisch gebied rond necrotische bloedvaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

WAt is osteochondrosis manifesta?

A

Osteochondrose waarbij tevens macroscopische lesies te zien zijn in het kraakbeen van AEC ten gevolge van gestoorde enchondrale ossificatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is osteochondrosis dissecans?

A

Osteochondrose manifesta waarbij het kraakbeen in de necrotische gebieden gekliefd is ten gevolge van trauma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem 6 macroscopische kenmerken van een gewricht met osteochondrosis dissecans?

A
  • Onregelmatig verdikt kraakbeen
  • Losse kraakbeen flap
  • Ulceratie
  • Gewrichtsmuizen
  • Fissuur diepere lagen AEC kraakbeen
  • Hyperemisch en verdikt synoviaal membraan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

`Noem per diersoort de voorkeurslocatie van OCD

A

Big: humerus en distale femur
Veulen: distale femur, tibia, talus en cervicale wervels
Pup: humerus, distale femur en tibiotarsus
Kalf: distale femur en talus
Kuiken: proximale tibia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noem twee voorbeelden van osteochondronse

A
  • Epiphysiolysis bij mestvarkens en honden

- Cervicale vertebrale myelopathy bij het paard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

`Noem de algemene term voor botaandoeningen door metabole beenstoornissen

A

Osteodystrofie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Noem drie aandoeningen van metabole beenstoornissen

A
  • Osteopenia / osteoporosis
  • Osteomalacie / rachitis
  • Fibreuze osteodystrophy (osteodystrophia fibrosa)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Osteopenia/osteoporosis: kenmerken en oorzaken

A

Afname botdichtheid, afname botaanmaak;

- endocriene oorzaak; voeding; toxinen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het verschil tussen osteopenia en osteoporosis?

A

Bij osteopenia is er wel afname van beendichtheid maar zijn er nog geen fracturen in het bot

21
Q

Rachitis/osteomalacie: kenmerken, oorzaak

A
  • Gestoorde mineralisatie; afwijkende trabekels;

- nier insufficiëntie; voeding

22
Q

Wat is het verschil tussen rachitis en osteomalacie?

A

Rachitis is bij jonge dieren waarbij de groeischijf ook afwijkend is. Osteomalacie is bij volwassen dieren.

23
Q

Osteodystrofie fibrosa: kenmerken, oorzaak

A
  • afname botdichtheid; toename botafbraak;

- nier insufficiËntie; endocriene oorzaak; voeding; neoplasie

24
Q

PTH uit bijschildklier speelt een belangrijke rol. Bij welke drie aandoeningen speelt het een rol?

A

Primaire en secundaire hyperparathyreoidie en pseudohyperparathyreoidie (humorale hypercalcemie door neoplasie)

25
Q

Noem vijf reacties van bot op schadelijke prikkels

A
  1. Verstoring enchondrale ossificatie met als gevolg afwijkende primaire trabekels in de metaphysis.
  2. Modellering van het bot naar gelang druk- en trekkrachten.
  3. Verandering van beendichtheid door aangepaste botresorptie en aanmaak.
  4. Snelle botaanmaak resulteert in veel jong bot (woven bone).
  5. Periostale botnieuwvorming: osteophyten.
26
Q

Noem de porte d’entré van infecties bij bot

A
  • via periost of cortex door trauma
  • via periost of cortex per continuïtatum
  • hematogeen
27
Q

Waar zit de ontsteking bij osteomyelitis?

A

In de cortex en medulla

28
Q

Welk infecties agens wordt het meest aangetroffen bij osteomyelitis (noem hiervan 4 meest voorkomende).

A

Bacterie: Arcanobacterium pyogenes, Salmonella, E.Coli

en Staphylococcus intermedius.

29
Q

Hoe komt agens bij osteomyelitis meestal ter plekke?

A

Hematogeen

30
Q

Bij welke vier diersoorten wordt osteomyelitis het meest gezien?

A

Veulens, kalveren, lammeren, biggen

31
Q

Welk type onsteking is het meestal?

A

Een purulente ontsteking

32
Q

Welke aspecten kan men histologisch aantreffen?

A

Aspecten: neutrofiele granulocyten, necrose, thrombosering, osteolysis, botsequestratie

33
Q

Bij welke twee diersoorten komen osteosarcomen het meest voor? Bij welke van deze twee het meest? Is er een voorkeur binnen de diersoort?

A

Hond en kat. Meest bij volwassen honden van grote rassen.

34
Q

Wat is de voorkeurslocatie van osteosarcomen bij grote volwassen hond?

A

Metafyse van distale radius en tibia en proximale humerus

35
Q

Welke cellen vormen osteosarcomen?

A

Osteoblasten

36
Q

Noem de drie typen osteosarcomen met de bijbehorende histologische kenmerken.

A
  1. EEnvoudig - botvorming in matrix van collageen
  2. Samengesteld - zowel bot als kraakbeen gevormd
  3. Pleiomorf - anaplastisch celbeeld met kleine eilandjes osteoïd
37
Q

Noem per gewrichtsonderdeel de reacties op schade

A
  • Gewrichtskraakbeen: erosie, ulceratie en fibrillering oppervlak; necrose, regeneratieve hyperplasie (clusters) chondrocyten; vorming fibreus kraakbeen.
  • Subchondraal bot: verdikking en sclerosering.
  • Synoviaal membraan: hyperplasie en hypertrofie synoviocyten > hyperplasie en hypertrofie villie; pannusvorming; vorming van osteophyten aan de gewrichtsranden; ontsteking (ook steriel).
38
Q

Noem de porte d’entrée van infecties bij gewrichten

A
  1. Via perforerend trauma
  2. Per continuïtatum peri-articulair
  3. Per continuïtatum vanuit het bot
  4. Hematogeen.
39
Q

Waar zit de ontsteking bij artritis?

A

In het synoviaalmembraan en gewrichtskraakbeen

40
Q

Noem de twee typen van infectieuze acute artritis

A

Purulente en fibrineuze artritis

41
Q

Bij welke 4 diersoorten wordt infectieuze acute artritis het meest gezien?

A

Veulens, lammeren, lammeren en biggen

42
Q

Acute artritis meestal primair of secundair?

A

Secundair

43
Q

Secundaire artritis: wat zijn de primaire aandoeningen?

A

Omphalitis en enteritis

44
Q

Wat is polyartritis?

A

Artritis van meerdere gewrichten

45
Q

Welke lesies zijn macroscopisch / microscopisch te zien bij een acute purulente of fibrineuze artritis aan het gewrichtskraakbeen, synoviaal membraan en synovia?

A
  • Gewrichtskraakbeen: niet afwijkend
  • Synoviaal membraan: gering hyperemisch en oedemateus.
  • Synovia: verdund door oedeem, troebel door neutrofiele granulocyten of fibrine, soms licht hemorrhagisch door bloeding.
46
Q

Welke lesies zijn macroscopisch / microscopisch te zien bij een subacute purulente of fibrineuze artritis aan het gewrichtskraakbeen, synoviaal membraan en synovia?

A
  • Gewrichtskraakbeen: soms geringe verdunning, erosie door lysis matrix door lytische enzymen in exsudaat.
  • Synoviaal membraan: verdikt door hyperplasie synoviocyten en lymfoplasmacytair infiltraat.
  • Synovia: verdund door oedeem, troebel door neutrofiele granulocyten of fibrine, soms licht hemorrhagisch door bloeding.
47
Q

Welke lesies zijn macroscopisch / microscopisch te zien bij een chronische purulente of fibrineuze artritis aan het gewrichtskraakbeen, synoviaal membraan en synovia?

A
  • Gewrichtskraakbeen: variabel erosie, flinke ulceratie en pannus vorming.
  • Synoviaal membraan: verdikt door hyperplasie synoviocyten, hypertrofie villie, lymfoplasmacytair infiltraat, ingroei fibroangioblasten weefsel en fibrosering.
  • Synovia: meer aspect van purulent of fibrineus exsudaat als er nog exsudaat gevormd wordt.
48
Q

Welke 6 bacteriën spelen een rol bij de bacteriële artritis bij de diverse diersoorten?

A
  • Erysipelothrix rhusiopathiae: biggen.
  • Arcanobacterium pyogenes: biggen en kalveren.
  • Escherichia coli: biggen en kalveren.
  • Haemophilus parasuis (Glasser’s disease): biggen.
  • Haemophilus somnus: kalveren.
  • Borrelia burgdorferi, Lyme disease: hond, rund en paard.