VPK Flashcards

1
Q

BBOFT

A

Borstvoeding
Bewegen
Ontbijten met granen
Minder frisdrank
Minder tussendoortjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Biblebelt

A

Niet vaccineren vanwege geloof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

QAE

A

Gehoorscreening, in eerste week van geboorte samen met hielprik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hielprik

A

Het opsporen van ernstige ziektes, in eerste week van geboorte samen met QAE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Meconium houdend vruchtwater

A

Zuigeling heeft gepoept in het vruchtwater

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Colostrum

A

Moedermelk heeft in de eerste weken veel eiwitten en antistoffen, later komen er koolhydraten en vetten bij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

zwangerschap: Serotien

A

boven de 42 weken zwanger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

zwangerschap: A terme zuigeling

A

37-42 weken zwanger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

zwangerschap: Rand premetuur

A

32 - 37 weken zwanger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

zwangerschap: Prematuur

A

onder de 32 weken zwanger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Maslow

A
  1. zelftransencie
  2. zelfactualisatie
  3. waardering
  4. hechting en verbondenheid
  5. veiligheid
  6. biologische behoefden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

veilige hechting

A

Ontspannene ne gemakkelijk. Niet extreem verdrietig als moeder de kamer uitgaat, maar toont wel genoeg emotie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Angstig-vermijdende hechting

A

Onveilige hechting
Kind geen interesse in verzorger en geen verdriet als deze weg gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Angstig-ambivalente hechting

A

Onveilige hechting
Kind teveel contact met verzorger en extreem verdrietig als deze weg gaat. Ook moeilijk te troosten als deze weer in de kamer is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Opvoedstijl: onverschillig

A

afwijzend, ouders geen tijd of zin in kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Opvoedstijl: permissief

A

Weinig regels, kind zelf fouten laten maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Opvoedstijl: autoritatief

A

Hoge verwachtingen van kind, warm en respectvol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Opvoedstijl: autoritair

A

kind heeft geen vrije ruimte, kind mag geen fouten maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De formeel-operationele fase

A

Adolesentie
Kan nadenken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

De concreet-operationele fase

A

7-11 jaar
begrijpt het principe kan nog niet abstract denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

De preperationele fase

A

2-7 jaar
goed ontwikkelde mentale representatie en gebruik van taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

De sensomotorische fase

A

geboorte - 2 jaar
Aangeboren motorische response

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Cognitieve ontwikkeling

A

de manier waarop een mens over de wereld denkt (4 stadia’s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Overgeneralisatie

A

Teveel gebruik van on- of -heid bij kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Morfemen

A

Woorden met on- of -heid weglaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Telegramspraak

A

Kinderen met korte eenvoudige zinnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Teratogenen

A

Giftige stoffen, virussen, schimmels, drugs, nicotine en bepaalde kruiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Placenta

A

Orgaan tussen moeder en kind dat zorgt voor voedingsstoffen en foute stoffen (teratogenen) buiten houd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Foetale fase

A

na 8 weken is het een foetus
na 16 weken heeft het hersenen
ba 27 weken hoort hij geluid buiten de baarmoeder

30
Q

Embryonale fase

A

De cellen gaan zich ontwikkelen tot onderdelen. (organen)
2x = meisje
1x en 1y = jongen

31
Q

Germinale fase

A

De zygote gaat groeien door celdeling en nesteld zich in de baarmoederwand. de zygote + cellen van placenta = embryo

32
Q

Prenetale periode

A

Voor de geboorte (3 fases)
Germinale fase
Embryonale fase
Foetale fase

33
Q

Nurture en Nature

A

Nuture = omgevingsfactoren
Nature = aangeboren eigenschappen
lange discussie over wat een emns vormt

34
Q

CanMEDS-rollen

A

Verpleegkundige
Communicatie
Samenwerkingspartner
Gezondheid bevorderaar
Reflectieve EBP-professional
Organisator
Professor en kwaliteits bevorderaar

35
Q

Grand theorie: Hendersen

A

de basis van ons zorgstelsel (14 basisbehoeften)

36
Q

Grand theorie: Roy

A

Gaat het goed met jou coping mechanisme dan gaat het goed met de zorg

37
Q

Grand theorie: Orem

A

begin is veel tijd besteden aan zorgvrager, daarna veel tijd vrij en gaat hij meer zelf doen

38
Q

EBP

A

Evidence based practise
Aangetoond en bewezen dat het werkt

39
Q

Holistische visie

A

Meer dan alleen het lichaam. (mentaal, sociaal)

40
Q

Wet BIG

A

wet voor beroepen in de individuele zorg. Bescherming van zorgvrager voor fouten van de zorgverlener

41
Q

Informed concent

A

Zorgvrager krijgt voor en nadelen te weten over de zorg

42
Q

Shared disicion making

A

Zorgvrager en zorgverlener bepalen samen de zorg

43
Q

WGBO

A

Wet op Geneeskundige Behandel Overeenkomst
Regelt de privacy van de zorgvrager, moet een handtekening zetten voor toestemming

44
Q

Instumenteel

A

Als voor of onderwerp ergens toe dienen

45
Q

Additioneel

A

aanvulling van iets, bijvullend

46
Q

Normatief

A

Jou mening geven als ongeschreven richtlijn

47
Q

Gezondheidsrecht

A

De rechten van de zorgvrager en zorgverlener zodat er geen onduidelijkheden zijn

48
Q

Multidisciplinair

A

Meerdere zorgverleners

49
Q

Monodisciplinair

A

1 zorgaanbieder

50
Q

Jeugdwet

A

De wet die er is voor kinderen onder de 18

51
Q

Multidisciplinair

A

meerdere zorgaanbieders

52
Q

WMO

A

Wet Maatschappelijke Ondersteuning
zorgvragers zolang mogelijk thuis behandelen. (scootmobiel)

53
Q

WLZ

A

Wet Langdurige Zorg
Wet bij zorg van langdurige zorgvragers

54
Q

ZVW

A

ZorgVerzekeringsWet
Normale zorgverzekering

55
Q

Ketenzorg

A

Zorgverleners stemmen de zorg af op wat de zorgvrager nodig heeft

56
Q

Transmuraal

A

Samenhangend pakker
Meerdere zorgverleners

57
Q

Semimuraal

A

dagbehandleling

58
Q

Intramurale, Extramurale en ambulante zorg

A

Intramuraal = bij een zorginstelling (langere zorg)
Extramuraal = bij een zorginstelling, maar niet voor lange tijd
Ambulante zorg = thuiszorg (flexibel)

59
Q

Lijnsgezondheid

A

0e = mantelzorg
1e = huisarts (Fysio)
2e = ziekenhuis (Kaakchrirurgie)
3e specialistische zorg (cardiologie)

60
Q

Publieke zorg

A

GGD en zorg voor jeugd en gezinnen

61
Q

Geestelijke gezondheidszorg

A

Psychiatrie

62
Q

Maatschappelijke zorg

A

Zorg voor daklezen en huishoudelijke zorg

63
Q

Cure en Care

A

Cure = medische zorg behandeling en genezing
Care = ouderenzorg en gehandicapten zorg

64
Q

BioPscychoSociale visie

A

Fysieke ziektes processen, geestelijk vervullen van behoefden en maatschappelijke taak vervullen

65
Q

Adaptief (Adaptief vermogen)

A

geduld, kunnen volhouden, loslaten, veerkracht

66
Q

Zelfredzaamheid

A

Praktische zelf dingen kunnnen dine

67
Q

Zelfmanagement

A

Sturing kunnen geven aan wat er moet gebeuren

68
Q

Lekentheorie

A

de dingen die zorgvrager zelf begrijpt van de ziekte door familie of internet

69
Q

Verschil tussen Objectief en subjectief

A

Objectief = Wat word geobserveerd, metingen, (Signs)
Subjectief = Wat zegt de zorgvrager, zijn mening(Symptoms)

70
Q

11 patronen va gordon

A

Stresspatroon
UItscheidingspatroon
Voedings- en stofwisseling patroon
Activiteitenpatroon
Slaap- en rustpatroon
Cognitie en waarnemingspatroon
Zelfbelevingspatroon
Rollen en relatiepatroon
Seksualiteit en voortplantingspatroon
Waarden- en levensovertuigingpatroon
Patroon van gezondheidsbeleving en instandhouding