Voorbeeld vragen van UFORA Flashcards

1
Q
  1. Bij rectaal onderzoek van de uterus van de koe wordt gelet op:
    a. De contractiliteit
    b. De dikte van het endometrium
    c. Endometriumcysten
    d. Eventuele inhoud
    e. Het al dan niet open zijn van de bursa ovarica
A

a. De contractiliteit

d. Eventuele inhoud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  1. Een corpus luteum bij het rund is bij rectaal onderzoek:
    a. niet te palperen
    b. Meestal te palperen
    c. vaak als een paddestoeltje te voelen
    d. is rond en fluctueert
    e. alleen te voelen aan het begin en aan het einde van de cyclus
A

b. Meestal te palperen

c. vaak als een paddestoeltje te voelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  1. De zona pellucida:
    a. omringt de eicel
    b. gaat na de ovulatie het corpus luteum vormen
    c. bevindt zich op de kop van een zaadcel
    d. bevat de cumuluscellen
A

a. omringt de eicel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. De draagtijd van de merrie is gemiddeld:
    a. 270-290 dagen = rund
    b. 310 - 330 dagen
    c. 320 - 350 dagen 11 maanden
    d. 350 - 370 dagen
    e. 370 - 395 dagen
A

c. 320 - 350 dagen 11 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  1. Oestrogenen:
    a. zijn eiwitten → nee, steroiden
    b. zijn bij de zeug geschikt om de partus te induceren → niet toegestaan bij voedselproducerende dieren + zorgt voor bronst
    c. stimuleren bij het rund de vorming van een jong corpus luteum → niet toegestaan bij voedselproducerende dieren + zorgen voor bronst, LH zorgt voor CL
    d. induceren bronst bij een merrie in winteranoestrus
    e. worden bij honden gebruikt om de partus te induceren → zorgt voor loopsheid
A

d. induceren bronst bij een merrie in winteranoestrus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  1. Bij een koe met valse weeën:
    a. is de cervix gedeeltelijk ontsloten → is juist nog gesloten
    b. perst de koe
    c. is de uterus slap → nog geen uteruscontracties
    d. is alleen de waterblaas gebroken→ alle vruchtdelen omvatten de vrucht nog in het bekken kanaal
    e. is een oxtocine-injectie op zijn plaats → juist uterusrelaxans toedienen (planipart)
A

b. perst de koe

c. is de uterus slap → nog geen uteruscontracties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  1. Als een vaars na het kalven niet wil opstaan is er mogelijk sprake van:
    a. kalfsziekte → eerder bij oudere koeien
    b. een verlamming van de N.radialis → koe kan nog opstaan
    c. een verlamming van de N.ischiadicus
    d. onwilligheid
    e. een vaginaruptuur → koe kan nog rechtstaan
A

c. een verlamming van de N.ischiadicus

d. onwilligheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  1. Bij een koe die enkele uren na het kalven plotseling ernstig ziek wordt moet gedacht worden aan:
    a. een lebmaagdilatatie
    b. een mastitis → coli mastitis kan endotoxemie veroorzaken
    c. een darmruptuur → kan tijdens de partus ontstaan, geeft vaak acute peritonitis
    d. lochiometra → is pas 4d na partus een probleem vaak
    e. retentio secundinarium → telt pas als het >24u na partus de nageboorte nog niet is afgekomen
A

b. een mastitis → coli mastitis kan endotoxemie veroorzaken

c. een darmruptuur → kan tijdens de partus ontstaan, geeft vaak acute peritonitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  1. (Bij het verrichten van een sectio caesarea bij het rund blijkt het kalf met de rug naar de wond te zijn gelegen. De uterus wordt nu: is niet besproken tijdens de lessen, maar staat wel in de cursus)
    a. intra-abdominaal geopend
    b. via dorsaal weggedraaid
    c. via ventraal weggedraaid
    d. in de onbevruchte hoorn geopend
    e. gepuncteerd om het vruchtwater te verwijderen en daarna gedraaid
A

b. via dorsaal weggedraaid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Op een rundveebedrijf bedraagt het drachtigheidspercentage van de eerste inseminatie 72%. De fertilieitsstatus bedraagt 41. Waarschijnlijk is op dit bedrijf: is niet besproken tijdens de lessen, maar staat wel in de cursus)

a. de tussenkalftijd <365 dagen
b. de tussenkalftijd >365 dagen
c. het interval partus - eerste inseminatie lang
d. het interval partus - eerste inseminatie kort
e. het tijdstip waarop een koe tijdens de oestrus wordt geïnsemineerd niet juist

A

b. de tussenkalftijd >365 dagen

c. het interval partus - eerste inseminatie lang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  1. (Op een rundveebedrijf zijn het afgelopen jaar van de 80 geïnsemineerde koeien er 72 drachtig geworden met in totaal 108 inseminaties. Van de eerste inseminatie zijn er 48 drachtig geworden. Het gemiddeld interval kalven - conceptie bedroeg 95 dagen. De fertiliteitsstatus is: is niet besproken tijdens de lessen, maar staat wel in de cursus)
    a. 70
    b. 74,4
    c. 64,4
    d. 60
    e. 54,4
A

a. 70

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  1. (Welke bewering(en) is of zijn juist? Bij embryotransplantatie bij rund: is niet besproken tijdens de lessen, maar staat wel in de cursus)
    a. worden de receptoren gesynchroniseerd met oestrogenen
    b. wordt de donorkoe gesuperovuleerd op dag 4 van de cyclus
    c. wordt de donorkoe 2 dagen na de superovulatie ingespoten met progesteron
    d. worden de embryo’s 7d na de inseminatie uitgespoeld
    e. worden per spoelen gemiddeld 12 embryo’s verkregen.
A

a. worden de receptoren gesynchroniseerd met oestrogenen

c. wordt de donorkoe 2 dagen na de superovulatie ingespoten met progesteron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  1. Ter preventie van Brucellose (in Vlaanderen) is het belangrijk dat:
    a. op melkveebedrijven de tankmelk op antistoffen wordt onderzocht
    b. alle dieren op het bedrijf worden gevaccineerd met Strain 19 → vaccinatie is niet voldoende, bevat maar 1 van de serotypes en bemoeilijkt serologisch onderzoek
    c. de koeien niet met de stier worden gedekt maar worden geïnsemineerd → dekinfectie van Brucellose is zeldzaam
    d. alle geïnfecteerde dieren zo snel mogelijk worden ingespoten met dihydrostreptomycine → er is geen behandeling tegen Brucellose
    e. alle verworpen vruchten op een laboratorium worden onderzocht → is wettelijk verplicht bij elke abortus
A

a. op melkveebedrijven de tankmelk op antistoffen wordt onderzocht
e. alle verworpen vruchten op een laboratorium worden onderzocht → is wettelijk verplicht bij elke abortus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  1. Een dierenarts staat achter een merrie waarbij hij onder vaginale begeleiding een pipet in de vagina en cervix heeft gebracht. Hij zet op de pipet een met vloeistof gevulde injectiespuit en drukt de spuit leeg. Wat kan hij aan het doen zijn?
    a. hij brengt antibiotica intra-uterien
    b. hij puncteert een vruchtblaas bij tweelingdracht → gebeurt onder echobegeleiding
    c. hij spoelt embryo’s uit → gebeurt met een katheter en grote hoeveelheden spoelvloeistof
    d. hij spoelt de uterus om een monster te nemen voor CEM onderzoek → gebeurt in de sinus bij de clitoris
    e. hij insemineert de merrie
A

a. hij brengt antibiotica intra-uterien

e. hij insemineert de merrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. Abortus bij zeugen kan worden veroorzaakt door:
    a. een infectie met Bordetella bronchiseptica → veroorzaakt geen abortus
    b. een infectie met Brucella abortus → wel Brucella suis, abortus is bij rund
    c. slecht functionerende gasbranders → hoge T en hoog CO gehalte geeft abortus
    d. Aujeszky
    e. Varkenspest
    f. Arcanobacterium pyogenes (= Trueperella pyogenes) → wel bij rund
A

c. slecht functionerende gasbranders → hoge T en hoog CO gehalte geeft abortus
d. Aujeszky
e. Varkenspest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  1. Een dierenarts wordt met spoed in consult geroepen bij een 260 dagen drachtige koe met een prolapsus vaginae die erg ligt te persen. Hij zal:
    a. direct een keizersnede doen → koe is nog niet a terme, dus best wachten tot de partus van zichzelf intreedt
    b. zo snel mogelijk de partus induceren → koe is nog niet a terme, dus best wachten tot de partus van zichzelf intreedt
    c. de cervix oprekken en de koe verlossen → koe is nog niet a terme, dus best wachten tot de partus van zichzelf intreedt
    d. epiduraalanesthesie geven, de prolaps reponeren en een Bühnerhechting plaatsen
    e. de boer adviseren de koe te laten slachten → is niet nodig, dit is makkelijk te verhelpen
A

d. epiduraalanesthesie geven, de prolaps reponeren en een Bühnerhechting plaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q
  1. Welke bewering(en) is/zijn juist?
    a. de ideale duur van de graviditeitscyclus van een varken bedraagt ongeveer 150 dagen → de drachtduur = 115d, maar er komen nog 3w lactatie bij = ong 150
    b. bij toepassing van natuurlijke dekking dient op een varkensbedrijf één beer per 10 zeugen aanwezig te zijn → nee 1 per 25 zeugen
    c. jaarlijks wordt ongeveer ⅓ deel van de zeugenstapel vervangen → als de gelten zelf opgefokt worden, dan moeten er minder zeugen vervangen worden door aangekochte gelten, nl maar 33%
    i. Maar als de veehouder dit niet doet dan is het vervangings% 45%
    d. op een bedrijf met BL zeugen moeten per worp minstens 12 biggen worden geboren. → voor een productiegetal van minstens 24. Een varken kan 2x pj een volle worp leveren, dus heb je minstens 12 biggen/worp nodig voor een streefwaarde van 24 biggen/zeug/j???
    i. Dit is sterk rasafhankelijk, in de cursus staat niks over het BL (belgisch landvarken) ras.
    e. op moderne bedrijven worden de biggen op een leeftijd van 7 weken gespeend → nee 3-4w
A

a. de ideale duur van de graviditeitscyclus van een varken bedraagt ongeveer 150 dagen → de drachtduur = 115d, maar er komen nog 3w lactatie bij = ong 150

c. jaarlijks wordt ongeveer ⅓ deel van de zeugenstapel vervangen → als de gelten zelf opgefokt worden, dan moeten er minder zeugen vervangen worden door aangekochte gelten, nl maar 33%
i. Maar als de veehouder dit niet doet dan is het vervangings% 45%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q
  1. Op een varkensbedrijf zijn er veel regelmatige opbrekers. Waarschijnlijk is er sprake van:
    a. een infectie met Parvovirus → geen infectie, dat geeft verwerpen
    b. een slecht bevruchtende beer
    c. ovariële stoornissen bij de zeugen → dan zou je eerder weinig regelmatige opbrekers zien
    d. veel baarmoederinfecties (endometritis)
    e. een infectie met PRRS
A

b. een slecht bevruchtende beer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q
  1. Bij een zeer waardevolle fokkoe met een torsio uteri 3 weken ante partum waarbij de cervix geheel gesloten is en het kalf dood is, dient:
    a. het dier te worden geslacht → het is een waardevolle fokkoe, je kan haar nog redden.
    b. de uterus via het rectum te worden teruggedraaid
    c. de cervix te worden opgerrekt en daarna de uterus te worden gedraaid
    d. de uterus via een laparatomie te worden gedraaid; daarna afwachten → kalf is dood, cervix is gesloten, de partus gaat niet binnenkort op gang komen
    e. de uterus via een laparatomie worden gedraaid; waarna een sectio caesarea wordt verricht → want kalf is dood en de cervix is totaal gesloten, dus manueel verwijderen is geen optie
A

e. de uterus via een laparatomie worden gedraaid; waarna een sectio caesarea wordt verricht → want kalf is dood en de cervix is totaal gesloten, dus manueel verwijderen is geen optie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q
  1. Een koe met een beiderzijdse hydrosalpinx:
    a. kan drachtig worden na dekking door een fertiele stier → eicel komt niet door de eileider
    b. kan drachtig worden middels embryotransplantatie (E.T.) → de eicel kan niet meer door de eileider, maar de baarmoeder werkt gewoon nog
    c. is een goede donor voor E.T. → nee want de eicel is niet op te vangen
    d. heeft tevens een endometritis
    e. heeft meer kans op het krijgen van peritonitis
A

b. kan drachtig worden middels embryotransplantatie (E.T.) → de eicel kan niet meer door de eileider, maar de baarmoeder werkt gewoon nog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q
  1. Een repositie doen we bij voorkeur:
    a. bij het liggende dier → dier perst meer liggend, uterusindhoud zakt opzij, je kan er moeilijker bij
    b. bij het staande dier
    c. onder een grote epiduraalanesthesie met ongeveer 60 mL lidocaïne → epiduraal wordt zelden gedaan bij reposities bij runderen
    d. na de vrucht terug in de uterus te hebben geduwd
    e. na de koe te hebben ingespoten met Xylazine → is een alfa2 agonist → je wilt juist een spasmolyticum: beta2-agonist vb clenbuterol
A

b. bij het staande dier

d. na de vrucht terug in de uterus te hebben geduwd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q
  1. Een dwarsligging:
    a. komt meer voor bij de koe dan bij de merrie
    b. komt vrijwel alleen voor bij de merrie
    c. is zeer moeilijk te reponeren
    d. komt vrijwel alleen voor bij de koe
    e. heeft een goede prognose voor het leven van de vrucht
A

b. komt vrijwel alleen voor bij de merrie

c. is zeer moeilijk te reponeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q
  1. Een dierenarts wordt geconsulteerd voor een 2e kalfskoe die niet drachtig wil worden. Welke onderstaande afwijkingen passen in de differentiaal diagnose?
    a. suboestrus → vorige keer was het wel gelukt
    b. ware anoestrus → ze is al eens drachtig geworden
    c. kween → ze heeft al eens gekalfd
    d. endometritis → zorgt voor verminderde vruchtbaarheid
    e. hydrosalpinx → kan plots ontstaan en zorgt dat de eicel niet door de eileider kan
A

d. endometritis → zorgt voor verminderde vruchtbaarheid

e. hydrosalpinx → kan plots ontstaan en zorgt dat de eicel niet door de eileider kan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q
  1. Welke factor(en) heeft/hebben invloed op het drachtigheidspercentage van de eerste dekking of inseminatie:
    a. de kwaliteit van het sperma
    b. het interval eerste inseminatie - tweede inseminatie
    c. de fertiliteitsstatus (F.S.)
    d. het beta-caroteengehalte van het krachtvoer
    e. het interval partus - eerste inseminatie
A

a. de kwaliteit van het sperma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q
  1. Een korte tussenkalftijd kan o.a. worden bereikt door:
    a. een lang interval partus - eerste inseminatie
    b. gebruik te maken van de fokstieren met de beste genetica voor melkproductie
    c. embryotransplantatie toe te passen
    d. veel koeien met FSH te behandelen tijdens de inseminatie
    e. een hoog drachtigheidspercentage
A

e. een hoog drachtigheidspercentage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q
  1. De cyclus van het paard wijkt sterk af van die van het rund met betrekking tot:
    a. de cycluslengte → beide ong 21d
    b. de oestrusduur → rund: 18u, paard: 2 dagen
    c. de levensduur van het corpus luteum
    d. het aantal ovulaties → beide maar 1
    e. de grootte van de preovariatoire follikel
A

b. de oestrusduur → rund: 18u, paard: 2 dagen

e. de grootte van de preovariatoire follikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q
  1. Dekken in de veulenhengstigheid wordt aangeraden omdat:
    a. er nog geen endometritis heeft ontwikkeld → er is juist nog endometritis na de partus over
    b. de afweer van de uterus zeer hoog is
    c. er door de melkgift veel oxytocine vrijkomt, dat de uterus doet contraheren
    d. er bij dergelijke merries vrijwel geen embryonale sterfte optreedt → is juist hoger
    e. bijna alle merries ovuleren
A

e. bijna alle merries ovuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q
  1. In welke maand vinden we de meeste polyfolliculaire ovaria (paard):
    a. januari
    b. maart
    c. mei
    d. juni
    e. september
A

b. maart → paarden hebben een winteranoestrus → follikels groeien maar ovuleren niet dus in de lente zul je veel follikels op de ovaria hebben zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q
  1. Bij eclampsia puerperalis van een dwergpoedel is de therapie: werd niet in de les besproken
    a. magnesiumchloride langzaam IV
    b. magnesiumbrochloride langzaam IV + SC
    c. broomergocryptine IM
    d. oxytocine IV
    e. calciumborogluconaat langzaam IV
A

e. calciumborogluconaat langzaam IV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q
  1. Bij een sectio caesarea bij de hond: werd niet in de les besproken
    a. wordt de flank ingesneden
    b. wordt de linea alba ingesneden
    c. worden de nageboorten niet verwijderd
    d. wordt de uterus met niet resorbeerbaar hechtmateriaal gehecht
    e. wordt de subcutis niet gehecht
A

b. wordt de linea alba ingesneden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q
  1. Dat een koe de melk niet laat schieten wordt veroorzaakt door: werd niet in de les besproken
    a. een tekort aan prolactine → juist tekort aan oxytocine
    b. het sprayen of dippen → voorkomt juist mastitis
    c. een hoog kiemgetal → subklinische mastitis is niet genoeg om dit te veroorzaken
    d. tochtigheid
    e. een mastitis → pijn geeft een ADR reactie, waardoor er vasoconstrictie gebeurt, waardoor de korfcellen rond de alveolen niet gaan samentrekken
A

d. tochtigheid
e. een mastitis → pijn geeft een ADR reactie, waardoor er vasoconstrictie gebeurt, waardoor de korfcellen rond de alveolen niet gaan samentrekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q
  1. Slotgatbeschadigingen kunnen worden veroorzaakt door: werd niet in de les besproken
    a. infecties met E.coli
    b. een verkeerd afgestelde pulsator
    c. te lang blind melken
    d. een te hoog celgetal
    e. een te hoog kiemgetal op de speen
A

b. een verkeerd afgestelde pulsator

c. te lang blind melken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q
  1. Bij een goede melktechniek moet:
    a. een natte voorbehandeling worden gegeven
    b. gebruik worden gemaakt van papieren uierdoeken
    c. er machinaal worden nagemolken
    d. er veel lucht worden toegelaten bij het onderhangen van het melkstel
    e. het melkstel na de voorbehandeling na ongeveer 60 seconden worden ondergehangen
A

b. gebruik worden gemaakt van papieren uierdoeken

c. er machinaal worden nagemolken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q
  1. Boterzuurbacteriën komen in de melk terecht via:
    a. kuilvoer
    b. een lekkende melkmachine
    c. hooi en stro
    d. de mest
    e. het gras
A

a. kuilvoer

d. de mest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q
  1. De hoogte van het celgetal is afhankelijk van: + infectiestadium, ras, productie, bedrijfsomstandigheden
    a. het lactatiestadium
    b. de leeftijd
    c. het kiemgetal
    d. de grootte van de spenen
    e. het coligetal
A

a. het lactatiestadium

b. de leeftijd → vaarzen lager dan koeien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q
  1. De temperatuur van een kunstschede bij de hengst dient te zijn:
    a. 30 ℃
    b. 35 ℃
    c. 37 ℃
    d. 44 ℃
    e. 49 ℃
A

d. 44 ℃ ?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q
  1. Bij het nemen van sperma wordt normaal gezien geen kunstschede gebruikt bij:
    a. de hengst
    b. de stier
    c. de beer
    d. de ram
    e. de reu
A

c. de beer

e. de reu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q
  1. Het ontdooien van stierensperma dient op de volgende wijze(n) plaats te vinden:
    a. zeer langzaam
    b. in water van 5 ℃
    c. in water van 37 ℃
    d. eerst in water van 5℃ en daarna in water van 37 ℃
    e. gedurende 3 minuten in water van 55℃
A

c. in water van 37 ℃

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q
  1. Monsters voor bacteriologisch onderzoek voor CEM moeten bij de hengst worden genomen:
    a. van de schacht van de penis
    b. van de gelfractie van het sperma
    c. uit de sinus urethralis
    d. van het urethraalvocht
    e. van de spermafractie
A

a. van de schacht van de penis

c. uit de sinus urethralis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q
  1. Met hoeveel cc dient een zeug te worden geïnsemineerd?
    a. 5 cc
    b. 10 cc
    c. 20 cc
    d. 100 cc
    e. 300 cc
A

d. 100 cc 100 ml

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q
  1. Oestrogenen (rund) worden gevormd door:
    a. het endometrium
    b. het myometrium
    c. de follikelwand
    d. de hypofysevoorkwab FSH + LH
    e. de hypothalamus GnRH
A

c. de follikelwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q
  1. Onder episiotomie wordt verstaan:
    a. het insnijden van de uterus bij een sectio caesarea
    b. het vergroten van het diafragma pelvis
    c. het vergroten van de cervix bij een slecht ontsloten cervix
    d. het partieel sluiten van de vulva
    e. een dorsolaterale insnede in de vulva
A

e. een dorsolaterale insnede in de vulva

43
Q
  1. Wat verstaat men onder heksenmelk
    a. de melk van een droogstaande koe
    b. de melk van een drachtige vaars
    c. het colostrum van een zwarte poes
    d. melkachtig secreet uit de melkklier van een pasgeborene
    e. melkachtig secreet uit de vagina van een kalf
A

d. melkachtig secreet uit de melkklier van een pasgeborene

44
Q
  1. Vanaf welke dag van de cyclus is bij het rund de corpus luteum gevoelig voor prostaglandines? dioestrus = hoog progesteron
    a. D2
    b. D5 → zo bij paard, maar bij rund va D6?
    c. D8
    d. D12 → moment dat endometrium PGF kan produceren
    e. D19
A

b. D5 → zo bij paard, maar bij rund va D6?

45
Q
  1. Welke stof(fen) weken bij een rund in dioestrus luteolytisch?
    a. PMSG → induceert ovulatie
    b. corticosteroiden → beëindigen wel de dracht maar zorgen niet voor luteolyse
    c. progesteron → ondersteunt dracht
    d. HCG → induceert ovulatie
    e. prostaglandines
A

e. prostaglandines

46
Q
  1. Het drachtigheidspercentage van de eerste inseminatie bij melkvee bedraagt gemiddeld:
    a. 30%
    b. 40%
    c. 50%
    d. 60%
    e. 70%
A

c. 50%

47
Q
  1. Wat is juist:
    a. een gemiddelde tussenkalftijd van 375 dagen is te kort → is juist lang, 365d is ideaal
    b. het drachtigheidspercentage van de eerste inseminatie moet minstens 70% bedragen → 50% is goed
    c. het gemiddelde aantal inseminaties ligt op een normaal melkveebedrijf rond 3
    d. gemiddeld aborteert ongeveer 10% van de koeien
    e. een gemiddeld interval partus - 1e inseminatie van 110 dagen is te lang
A

a. een gemiddelde tussenkalftijd van 375 dagen is te kort → is juist lang, 365d is ideaal
b. het drachtigheidspercentage van de eerste inseminatie moet minstens 70% bedragen → 50% is goed
c. het gemiddelde aantal inseminaties ligt op een normaal melkveebedrijf rond 3
d. gemiddeld aborteert ongeveer 10% van de koeien
e. een gemiddeld interval partus - 1e inseminatie van 110 dagen is te lang

48
Q
  1. Een corpus luteum persistens bij het rund kan men aantreffen bij:
    a. lochiometra
    b. suboestrus
    c. een gemummificeerde vrucht
    d. een perivaginale ontsteking
    e. een pyometra → de koe is te vroeg geovuleerd terwijl de baarmoeder er nog niet klaar voor was → BM kan nog geen PGF2a produceren → er gebeurt geen luteolyse
A

c. een gemummificeerde vrucht
e. een pyometra → de koe is te vroeg geovuleerd terwijl de baarmoeder er nog niet klaar voor was → BM kan nog geen PGF2a produceren → er gebeurt geen luteolyse

49
Q
  1. Een corpus luteum persistens bij de merrie kan men aantreffen:
    a. tijdens de lactatie → juist lage progesteron
    b. bij suboestrus → juist geen P4 tijdens oestrus
    c. bij polyfolliculaire ovaria
    d. bij een acute endometritis → baarmoeder kan geen PGF produceren → geen luteolyse
    e. bij ware anoestrus → nooit een persisterend CL
A

d. bij een acute endometritis → baarmoeder kan geen PGF produceren → geen luteolyse

50
Q
  1. Een purulente endometritis bij het rund wordt meestal veroorzaakt door:
    a. Streptococcus zoöepidemicus
    b. Staphylococcus aureus
    c. Streptococcus uberis
    d. Arcanobacterium (Trueperella) pyogenes → de typische etterverwekker
    e. Listeria monocytogenes
A

d. Arcanobacterium (Trueperella) pyogenes → de typische etterverwekker

51
Q
  1. Van welke therapie(en) kan bij een melkkoe in ware anoestrus resultaat worden verwacht:
    a. prostaglandine → luteolyse
    b. eCG/HCG → FSH activiteit → stimuleert follikels
    c. CIDR
    d. oestradiol-valeriaat → maar verboden bij voedselprod. dieren
    e. PRID staat bij antwoorden als juist maar in de slides staat het als twijfelachtig
A

b. eCG/HCG → FSH activiteit → stimuleert follikels

d. oestradiol-valeriaat → maar verboden bij voedselprod. dieren

52
Q
  1. Van welke therapie(en) kan bij een melkkoe in ware anoestrus resultaat worden verwacht:
    a. PMSG = ECG: FSH activiteit bij rund
    b. PMSG / HCG deze combi enkel bij varkens
    c. PG-600 = alleen bij varkens (HCG + ECG)
    d. Oestradiol-valeriaat → maar mag niet bij VPD
    e. PRID staat bij antwoorden als juist maar in de slides staat het als twijfelachtig
A

a. PMSG = ECG: FSH activiteit bij rund

d. Oestradiol-valeriaat → maar mag niet bij VPD

53
Q
  1. Bij een cysteus corpus luteum bij het rund is de cyclus:
    a. niet veranderd
    b. verkort
    c. verlengd als het een luteale cyste was
    d. onregelmatig
    e. eerst verkort, daarna verlengd
A

a. niet veranderd → is niet pathologisch

54
Q
  1. Bij een koe, die verworpen heeft, wordt serologisch onderzoek verricht om volgende infectie(s) als oorzaak van het verwerpen met zekerheid vast te stellen
    a. IBR → veroorzaakt wel abortus maar diagnose is niet via serologie
    b. Border disease → schaap
    c. Arcanobacterium (Trueperella) pyogenes → geen serologie
    d. Taylorella equigenitalis → paard
    e. Brucella abortus + Neospora caninum + leptospirosis
A

e. Brucella abortus + Neospora caninum + leptospirosis

55
Q
  1. Drachtigheidsonderzoek bij het rund kan plaatsvinden met:
    a. echografie
    b. vaginoscopisch onderzoek → zegt niks over dracht
    c. de melkprogesteron test op de 32e dag na inseminatie → best D21-23
    d. de Cuboni test → bepaalt oestrogeen bij paard op D100 vd dracht – staat niet in slides
    e. geen enkele hier genoemde methode
A

a. echografie

56
Q
  1. De therapie van een hydro-allantoïs bij het rund bestaat uit:
    a. een sectio caesarea
    b. het manueel openen van de cervix en af laten lopen van het vruchtwater → verlichting gebeurt meestal via een trochar langs de buikwand
    c. een injectie met prostaglandines
    d. een oxytocine-infuus
    e. een sterk werkend diureticum
A

c. een injectie met prostaglandines → opwekken van abortus

57
Q
  1. Het criterium of een kalf van een melkkoe in voorste voorstelling (kopligging) per via naturales geboren kan worden is:
    a. het al dan niet intreden van de kop
    b. het voldoende ontsloten zijn van de cervix
    c. het met matige trekkracht de kogels een handbreed naar buiten kunnen trekken
    d. het met matige trekkracht naar buiten kunnen trekken van de kop
    e. het met matige trekkracht naar buiten kunnen trekken van de klauwtjes
A

c. het met matige trekkracht de kogels een handbreed naar buiten kunnen trekken

58
Q
  1. Een chronische streptococcenmastitis bij het rund gaat gepaard met:
    a. een hoog kiemgetal
    b. een laag celgetal → juist hoog celgetal
    c. een verlaagde melkgift
    d. koorts → alleen acuut
    e. weinig eetlust
A

c. een verlaagde melkgift

59
Q
  1. Het celgetal ligt op een bedrijf met weinig subklinische mastitis:
    a. beneden 10.000
    b. tussen 10.000 - 20.000
    c. 20.000 - 50.000
    d. 50.000 - 200.000
    e. 200.000 - 750.000
A

c. 20.000 - 50.000 → te laag om realistisch te zijn
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
d. 50.000 - 200.000 → <200 000 = ideaal
++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
e. 200.000 - 750.000 → hier is zeker veel subklinische mastitis

60
Q
  1. De therapie van een 2 dagen oude mastitis veroorzaakt door Staphylococcus aureus (rund) bestaat uit:
    a. antibiotica intramammair
    b. antibiotica intramammair + parenteraal
    c. speenamputatie → bij Trueperella
    d. speenamputatie + antibiotica parenteraal
    e. combinatie van b. + frequent leegmelken
A

e. combinatie van b. + frequent leegmelken → vaak leegmelken is een goede therapie voor elke vorm van mastitis

61
Q
  1. Een mastitis met Arcanobacterium (Trueperella) pyogenes komt bij lacterende koeien niet voor omdat:
    a. vliegen afwezig zijn
    b. de spenen altijd worden gedipt
    c. de bacteriën niet kunnen koloniseren
    d. ze zijn drooggezet met droogzet preparaten
    e. slotgatbeschadiging weinig voorkomen
A

c. de bacteriën niet kunnen koloniseren → worden door de melk weggespoelt

62
Q
  1. Welke van de volgende mastitisverwekker(s) reageert(eren) zeer slecht op een antibacteriële therapie:
    a. mycoplasma
    b. streptococcus agalactiae
    c. streptococcus uberis
    d. streptococcus dysgalactiae
    e. candida albicans
A

a. mycoplasma → bacterie zonder celwand

e. candida albicans → is een gist

63
Q
  1. Een merrie met weinig actieve ovaria in de maand mei dient te worden behandeld met:
    a. de “lichttherapie” → het is al mei, het is al genoeg licht. Dit werkt alleen in de transitieperiode (vroege lente)
    b. progestativa
    c. prostaglandines
    d. oestrogenen
    e. combinatie van a en c
A

b. progestativa → regumate, dan plots stoppen, zorgt voor plotse stimulatie follikelgroei

64
Q
  1. Een koudbloedmerrie, waarbij de nageboorte manueel in verwijderd staat de volgende dag met een temperatuur van 40,4 ℃. De therapie bestaat in eerste instantie uit:
    a. parenteraal zo snel mogelijk antibiotica
    b. intra-uterien toedienen van pencilline en colistine
    c. combinatie van a en b
    d. tweemaal daags toedienen van oxytocine per infuus
    e. spoelen van de uterus
A

e. spoelen van de uterus

65
Q
  1. Een koe wordt over het algemeen geïnsemineerd met:
    a. 0,25 ml sperma
    b. 3 ml sperma
    c. 10 ml sperma
    d. 100 ml sperma
    e. 200 ml sperma
A

a. 0,25 ml sperma

66
Q
  1. Welk % van met CEM besmette merries blijkt na 1 jaar na de infectie nog “drager” te zijn?
    a. 100%
    b. 80-90%
    c. 40-50%
    d. 5-10%
    e. 0%
A

d. 5-10%

67
Q
  1. Wat is de therapie van een “gewone” endometritis (geen vloeistof in de uterus aanwezig) bij de merrie?
    a. 3-5 dagen een lage dosering oestrogenen IM
    b. vulvoplastie en oestrogenen
    c. een injectie met prostaglandines → voor pyometra
    d. 3-5 dagen antibiotica parenteraal
    e. 3-5 dagen antibiotica intrauterien en oxytocine IM
A

e. 3-5 dagen antibiotica intrauterien en oxytocine IM → oxytocine voor BM contracties op te wekken, helpt daineren. AB best lokaal

68
Q
  1. Partusinductie bij het schaap kan het best gebeuren met:
    a. oestrogenen
    b. prostaglandines → werkt niet, schapen hebben geen CL tot op het einde van de dracht
    c. dexamethason → krachtig cortico
    d. predinsolon
    e. oxytocine
A

c. dexamethason → krachtig cortico

69
Q
  1. Op hoeveel dagen postpartum wordt een koe met een perivaginale ontsteking, niet veroorzaakt door clostridiën, meestal ziek?
    a. 1-3
    b. 3-7
    c. 7-14
    d. 14-21
    e. na 21
A

b. 3-7

70
Q
  1. De graviditeitsduur van een zeug bedraagt gemiddeld:
    a. 107-110 dagen
    b. 110-113 dagen
    c. 114-116 dagen
    d. 117-120 dagen
    e. 140-150 dagen
A

c. 114-116 dagen → 3m 3w 3d → 115d

71
Q
  1. Een gespeende zeug wordt meestal berig na:
    a. 5 dagen
    b. 10 dagen
    c. 15 dagen
    d. 20 dagen
    e. 25 dagen
A

a. 5 dagen → <8d is de norm, de folliculaire fase begint direct na spenen en duurt 5d tot oestrus

72
Q
  1. De worpindex op een zeugenbedrijf bedraagt maximaal:
    a. 24
    b. 2,5
    c. 12
    d. 20
    e. 22
A

b. 2,5 = best >2,2

73
Q
  1. Welke van de volgende therapieën dient (dienen) te worden gebruikt bij weeënzwakte bij een zeug:
    a. oestrogenen
    b. PG600 (PMSG + HCG)
    c. oxytocine
    d. combinatie van a en b
    e. Receptal = GnRH
A

c. oxytocine → stimuleert baarmoedercontracties

74
Q
  1. De ovulatie vindt bij de merrie plaats:
    a. 1-2 dagen voor het einde van de oestrus
    b. 24u na dekking
    c. 24u na einde van de oestrus
    d. 24u na het begin van de oestrus
    e. de 4e dag van de bronst
A

a. 1-2 dagen voor het einde van de oestrus → 24u voor einde oestrus

75
Q
  1. Een prolapsus vaginae treedt bij het schaap meestal op:
    a. gedurende de laatste 4 weken voor de partus
    b. bij schapen drachtig van twee- of drielingen
    c. tijdens de partus
    d. kort na de partus
    e. tijdens de bronst
A

a. gedurende de laatste 4 weken voor de partus

b. bij schapen drachtig van twee- of drielingen

76
Q
  1. Welke van de hieronderstaande symptomen kunnen worden gezien bij een hond met pyometra?
    a. polyfagie
    b. in huis plassen
    c. persen
    d. incontinentie
    e. prolapsus vaginae
A

b. in huis plassen bv. Peanut

77
Q
  1. Echografie wordt veel gebruikt voor drachtigheidsonderzoek. Een betrouwbare diagnose kan worden gesteld vanaf dag 14 bij:
    a. het varken → D23-D30
    b. de hond (D20)
    c. het schaap → D30
    d. het rund → D30
    e. het paard → D21 embryo zichtbaar, maar de dooierzak is zichtbaar va D12
A

e. het paard → D21 embryo zichtbaar, maar de dooierzak is zichtbaar va D12

78
Q
  1. Schijndracht bij de hond treedt op:
    a. tijdens de loopsheid
    b. de eerste 2w na loopsheid
    c. tijdens de pro-oestrus
    d. tijdens de graviditeit
    e. 50-60 dagen na de loopsheid
A

e. 50-60 dagen na de loopsheid

79
Q
  1. Het nadeel van progestin (delvosteron) tov andere progestatica bij oestruspreventie bij de hond is de verhoogde kans op;
    a. een pyometra
    b. mammatumoren
    c. incontinentie
    d. gewichtstoename
    e. een loopheidsdoorbraak
A

e. een loopheidsdoorbraak

80
Q
  1. Het percentage teven met retentio secundinarium bedraagt:
    a. <1%
    b. 5%
    c. 10%
    d. 20%
    e. >20%
A

a. <1%

81
Q
  1. Hoeveel zaadcellen per mm3 bevat een normale sprong van een beer:
    a. 150 000
    b. 15 x 10^8
    c. 1500
    d. 150
    e. 15
A

a. 150 000

82
Q
  1. Wolkenvorming zien we optreden bij normale kwaliteit sperma van een:
    a. hengst
    b. beer
    c. ram
    d. reu
    e. stier
A

c. ram

e. stier

83
Q
  1. Een goede verdunner voor varkenssperma bevat:
    a. een buffer
    b. glycerol
    c. een suiker
    d. testosteron
    e. capacitatie-stimulerend hormoon
A

a. een buffer → stabilisatie pH en osmotische druk

c. een suiker → voedingsbron

84
Q
  1. Op een zeugenbedrijf van 150 zeugen worden wekelijks 7 zeugen geïnsemineerd. Het drachtigheidspercentage van de eerste inseminatie bedraagt 85%. Het gemiddelde aantal gespeende biggen per worp bedraagt 10. Op dit bedrijf:
    a. is anoestrus een probleem
    b. bedraagt de worpindex ongeveer 1,6
    c. bedraagt het productiegetal ongeveer 20
    d. is de worpgrootte te laag
    e. is het drachtigheidspercentage onwaarschijnlijk hoog
A

d. is de worpgrootte te laag

85
Q
  1. Het manueel oprekken van een slecht ontsloten cervix is:
    a. bij het schaap met een prolapsus vaginae noodzakelijk
    b. bij het rund goed mogelijk
    c. bij de merrie mogelijk
    d. nimmer geïndiceerd
    e. noodzakelijk bij een koe met valse weeën.
A

c. bij de merrie mogelijk

86
Q
  1. Bij de merrie geven we bij het verrichten van een repositie vrij snel epiduraal-anesthesie, omdat er door de buikpers:
    a. gemakkelijk een blaasprolaps kan ontstaan
    b. soms snel een torsio uteri kan ontstaan
    c. bloedingen in de ligamenta lata kunnen optreden
    d. gemakkelijk een hernia ventralis kan optreden
    e. cervixurupturen kunnen ontstaan
A

a. gemakkelijk een blaasprolaps kan ontstaan

c. bloedingen in de ligamenta lata kunnen optreden

87
Q
  1. Een kalf in kopligging lijkt klein te zijn. Er wordt getrokken. Plotseling stagneert de partus. Het kalf is dan tot ongeveer de 3e rib geboren. Differentiaal diagnostisch wordt gedacht aan:
    a. dikbilkalf → zijn meestal al met de kop te groot: vaak sectio caesarea
    b. dubbel achterstel
    c. getordeerde navelstreng
    d. tweelingdracht → meestal zijn die juist kleiner rel
    e. hydrops ascites → veel vochtopstapeling in de buik
A

b. dubbel achterstel

e. hydrops ascites → veel vochtopstapeling in de buik

88
Q
  1. Een acardiacus amorphus globosus:
    a. is een normaal uitziende vrucht zonder hart
    b. geeft frequent aanleiding tot moeilijkheden bij de partus
    c. dient middels een foetotomie te worden verkleind
    d. is een mola → een ronde bol met huid en weefsel
    e. wordt meestal samen met een tweelingvrucht geboren
A

d. is een mola → een ronde bol met huid en weefsel

e. wordt meestal samen met een tweelingvrucht geboren

89
Q
  1. Op een stoeterij bedraagt het drachtigheidspercentage van de 1e inseminatie (vers sperma) 35% (1). Het uiteindelijke drachtigheidspercentage bedraagt 80% (2):
    a. 1 is te laag en 2 is te laag
    b. 1 is normaal en 2 is te laag
    c. 1 is te laag en 2 is normaal
    d. 1 is normaal en 2 is normaal
    e. 1 is normaal en 2 is boven normaal
A

c. 1 is te laag en 2 is normaal

90
Q
  1. Bij een rund dat 3 maanden drachtig is kan de graviditeit worden vastgesteld dmv:
    a. zinderen van de a.uterina media → pas vanaf 3,5m te voelen aan de drachtige hoorn
    b. het balloneren van de vrucht
    c. progesteronbepaling in de melk → testen tss D21-23
    d. het aantonen van eCG → alleen bij paard
    e. vaginoscopisch onderzoek → cervix is dicht
A

b. het balloneren van de vrucht

91
Q
  1. Een niet zieke 4-jarige teef met een open vorm van pyometra kan met goed gevolg worden behandeld middels:
    a. ovariohysterectomie
    b. herhaalde injectie met oxytocine en antibiotica
    c. injecties met oestradiol valeriaat en antibiotica
    d. injecties met bromocryptine en antibiotica
    e. prostaglanine injecties en antibiotica
A

e. prostaglanine injecties en antibiotica

92
Q
  1. Aan een dierenarts wordt een hond aangeboden die loops is en gisteren “even weg is geweest”. In het vagina uitstrijkje zijn geen leukocyten en geen erythrocyten aanwezig. Het percentage verhoornde epitheelcellen bedraagt 95%. De dierenarts zal:
    a. De eigenaar geruststellen en geen therapie instellen
    b. de hond inspuiten met oestrogenen op de 3e en 5e dag na gisteren
    c. de hond inspuiten met prostaglandines op de 10e dag na gisteren
    d. geen therapie instellen als er in het uitstrijkje geen spermacellen aanwezig zijn
    e. alleen een therapie instellen als er in het uitstrijkje spermacellen aanwezig zijn
A

b. de hond inspuiten met oestrogenen op de 3e en 5e dag na gisteren

93
Q
  1. Op een varkensbedrijf bedraagt de worpindex 1,4. Het productiegetal bedraagt 14. Het drachtigheidspercentage van de eerste inseminatie is 90%. Op dit bedrijf:
    a. is er geen probleem tav de vruchtbaarheid
    b. komt anaphrodisie waarschijnlijk veel voor
    c. worden er veel te weinig biggen per worp gespeend
    d. is de kwaliteit van het gebruikte sperma waarschijnlijk onvoldoende
    e. is het aantal gelten veel te laag
A

b. komt anaphrodisie waarschijnlijk veel voor

94
Q
  1. Op een melkveebedrijf bedraagt de tussenkalftijd 430 dagen. Het drachtigheidspercentage van de eerste inseminatie bedraagt 65%. De tussenkalftijd is:
    a. Normaal
    b. Te lang omdat er mogelijkerwijs het interval partus-eerste inseminatie te lang is.
    c. Te lang omdat er mogelijkerwijs de oestrusdetectie onvoldoende is
    d. Te lang omdat er mogelijkerwijs de spermakwaliteit onvoldoende is
    e. Te lang omdat er mogelijkerwijs de boer zelf zijn koeien insemineert.
A

b. Te lang omdat er mogelijkerwijs het interval partus-eerste inseminatie te lang is.
c. Te lang omdat er mogelijkerwijs de oestrusdetectie onvoldoende is

95
Q
  1. Na het terugdraaien van een torsio uteri bij een melkkoe blijkt de cervix slecht ontsloten te zijn (ongeveer 10cm). Het kalf leeft. Besloten wordt:
    a. Direct een sectio caesarea te doen
    b. ongeveer een half uur te wachten
    c. ongeveer 3 uur te wachten
    d. de cervix manueel op te rekken
    e. de koe in te spuiten met oxytocine
A

c. ongeveer 3 uur te wachten → expetitieve therapie

96
Q
  1. Bij een zeug (115 dagen drachtig) constateert met een torsio uteri et vaginae. Aangezien de eigenaar de zeug niet wilt laten slachten wordt besloten om:
    a. de zeug te wentelen
    b. de torsie manueel via de vagina terug te draaien
    c. de uterus manueel via het rectum te detorderen
    d. een keizersnede te doen
    e. rustig af te wachten, omdat veel torsies bij de zeug spontaan verdwijnen
A

d. een keizersnede te doen

97
Q
  1. Een anasarca:
    a. is een vrucht waarbij de subcutis veel vocht bevat
    b. komt meestal bij de merrie voor
    c. wordt dikwijls geaborteerd
    d. is een veulen met een ernstige hydrops ascites
    e. kan niet per vias naturalis worden geboren
A

a. is een vrucht waarbij de subcutis veel vocht bevat

c. wordt dikwijls geaborteerd

98
Q
  1. Op een zeugenbedrijf bedraagt de worpindex 1,6 en het productiegetal 17. Er kan sprake zijn van:
    a. een slecht bevruchtende beer
    b. veel opbrekers op 6 en 9 weken
    c. een anoestrusprobleem
    d. te veel doodgeboren biggen
    e. een verhoogd percentag gemummificeerde vruchten
A

b. veel opbrekers op 6 en 9 weken

c. een anoestrusprobleem

99
Q
  1. Op een melkveebedrijf bedraagt het drachtigheidspercentage van de eerste inseminatie 30%. De tussenkalftijd is 430 dagen. De vruchtbaarheid op dit bedrijf is:
    a. onvoldoende, mogelijk veroorzaakt door slechte kwaliteit van het sperma.
    b. Normaal
    c. Onvoldoende, mogelijk veroorzaakt door een onvoldoende oestrusdetectie
    d. zeer goed omdat de tussenkalftijd kort is
    e. onvoldoende, mogelijk omdat het interval partus- eerste inseminatie te lang is
A

a. onvoldoende, mogelijk veroorzaakt door slechte kwaliteit van het sperma.
c. Onvoldoende, mogelijk veroorzaakt door een onvoldoende oestrusdetectie

100
Q
  1. Aan een dierenarts wordt een zieke vaars, 1 dag post partum, ter onderzoek aangeboden. De partus is normaal verlopen. De nageboorte is afgekomen. Temperatuur is 40,5 ℃, geen uitvloeiingen, het dier komt moeilijk in de benen. Differentiaal diagnostisch wordt gedacht aan:
    a. peritonitis
    b. lochiometra → geeft uitvloei
    c. mastitis
    d. perivaginale ontsteking → geeft uitvloei
    e. kalfziekte → veroorzaakt geen koorts
A

a. peritonitis

c. mastitis

101
Q
  1. Aan een dierenarts wordt een zieke koe, 10 dagen post partum, ter onderzoek aangeboden. De partus is normaal verlopen. Temp 39,6 ℃. Er is een stinkende uitvloei. De waarschijnlijkheidsdiagnose is:
    a. peritonitis
    b. perivaginale ontsteking
    c. een vaginitis veroorzaakt door Clostridia
    d. lochiometra
    e. cystitis en pyelonefritis
A

d. lochiometra → typisch stinkende uitvloei met koorts

102
Q
  1. Aan een dierenarts wordt een koe ter onderzoek aangeboden met de volgende cyclus: 21 dagen, 18 dagen, 7 dagen, 12 dagen en 5 dagen. Waarschijnlijk is er sprake van:
    a. vroeg embryonale sterfte
    b. onvoldoende oestrusdetectie
    c. cysteuze ovariële follikels
    d. endometritis chronica
    e. een ovariumtumor
A

c. cysteuze ovariële follikels

103
Q
  1. Progesteron wordt bij het rund gevomdt door of in:
    a. de hypofyseachterkwab
    b. de follikelwand
    c. het endometrium
    d. het myometrium
    e. het corpus luteum
A

e. het corpus luteum