Vogels van Meinderswijk Flashcards

Onder constructie. Habitat informatie & trekgedrag o.b.v. Petersons vogelgids van alle Europese vogels (31ste druk, 2017); beeld van https://www.birdingplaces.eu/nl/birdingplaces/netherlands/meinerswijk; en geluid afkomstig van waarneming.nl; habitatinformatie overgenomen van de website van de Vogelbescherming (20/9/2023). Dit kaartensysteem is niet bedoeld voor commerciële doeleinden.

1
Q

Bokje

Buiten broedtijd in lage moerassige vegetaties (rietland, venen, veenmosbulten met slik, slootkanten, natte weilanden), ook kwelders. Zeer zelden uit de dekking van de vegetatie, dit gebeurt vooral bij vorst. Broedt in open moerassen, overstromingsgebieden van rivieren en meren, venen, bostoendra, open taiga, elzen- en wilgenbroekbossen met veenbulten.

Vrij schaarse doortrekker (8-winter | eind 2-5) enkele overwinteraars

A

Lymnocrytes minimus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Nonnetje

Overwintert op grote zoetwatermeren, niet-bevroren rivieren en bijvoorbeeld baaien. In Nederland zijn nonnetjes vooral te vinden op plaatsen als het Markermeer en het IJsselmeer. Het nonnetje broedt in het hoge noorden in boreale bossen aan langzaam stromende rivieren en heldere meren.

Vrij talrijke wintergast (11-5); verscheidene zonerwaarnemingen. M.n. IJsselmeer en riviergebied

A

Mergellus albellus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Visarend

De visarend broedt langs heldere meren, plassen en langs sommige zeekusten, in moerassen, moerasbossen en aangrenzende naaldbossen. Tijdens de doortrek in het voor- en najaar in Nederland in principe overal te zien, waar visrijk water is: rivieren, meren, plassen, vennen, soms aan de kust. Combinatie van rustig, visrijk water en uitkijk- en rustposten is belangrijk. Tijdens de trek ook over gebieden zonder water.

Schaarse doortrekker (8-10 | begin 4-5) Enkele zomer- en winterwaarnemingen. Steeds nabij water (meren, grote rivieren, zeekust); nestelt meestal in hoge bomen of op rotsen

A

Pandion haliaetus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Havik

Combinatie van bos met geschikte nestbomen met open land om te jagen. Broedt in naald- en loofbossen, ook in moerasbos, soms in parken. Jaagt in het bos, maar ook in tussenliggende weilanden en akkers, in aangrenzende open gebieden (heide en hoogveen, moerassen, boerenland) en steeds vaker ook in de stad. Belangrijk is de aanwezigheid van geschikte prooien. In de winter ook in nog opener terrein te vinden, zoals kwelders.

Vrij talrijke broedvogel van naald- en loofbossen in Midden-, Zuid-, Oost-, en in toenemende mate west-Nederland. Meest uitgesproeken strandvogel onder de roofvogels. In winterhalfjaar in klein aantal buiten broedgebied aan te treffen

A

Accipiter gentilis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

IJsvogel

IJsvogels nestelen liefst langs langzaam stromende beken. In mindere mate wordt ook bij stilstaande, visrijke wateren genesteld. Ze komen voor bij meren, moeras, oevers, park en tuin, plassen, rietland en ruigte, rivieren en vennen. IJsvogels duiken in helder, liefst stromend water naar bij voorkeur visjes maar ook naar waterinsecten. IJsvogels stellen prijs op enkele bomen of struiken langs de oever, bij wijze van uitvalsbasis. Zitten dan vaak stil op een laaghangende tak boven het water te loeren naar visjes. Voordat hij duikt 'bidt' de ijsvogel even boven het water.

Schaarse broedvogel van langzaam stromend water. Trekverplaatsingen van begin 7-diep in winter

A

Alcedo atthis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Slobeend

De slobeend broedt in waterrijke, veelal kruidenrijke graslanden met ondiep, voedselrijk water. De voorkeursbiotoop van de slobeend zijn ondiepe zoetwaterwetlands in open gebieden. Liefst met een brede rietkraag of andere begroeiing langs de oevers. In de winter bezoekt de soort ook brakke lagunes langs de kust en getijdengebieden.

Talrijke broedvogel. Vrij talrijke doortrekker (8-10 | begin 3-begin 5). Overwinterd in klein aantal, maar trekt bij strenge vorst weg

A

Spatula clypeata

https://www.vogelbescherming.nl/ontdek-vogels/kennis-over-vogels/vogelgids/vogel/slobeend#Verspreiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Brilduiker

De brilduiker is gebonden aan waterpartijen die zich dicht bij de kust bevinden en minder dan 10 meter diep zijn. De soort overwintert overwegend op zee, binnenwateren en baaien. Ook komt hij aan rivierdelta's, in meren en reservoirs voor. In Nederland heeft de brilduiker zich daarnaast gevestigd op landgoederen met grote vijverpartijen en bossen. Deze omgeving lijkt wel op het oorspronkelijke broedbiotoop van de brilduiker: uitgestrekte voedselarme meren, omzoomd door oude bossen met geschikte nestholtes.

Zeer talrijke doortrekker en wintergast (eind 9-begin 5); sinds 1985 zeer schaarse broedvogel in uiterwaarden IJssel en IJsselmeer

A

Bucephala clangula

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Koekoek

Koekoeken komen in diverse halfopen landschappen voor, met de hoogste di

Talrijke broedvogel Trekt weg en door (7-medio 9) en keert terug (begin 4-5)

A

Cuculus canorus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wintertaling

De wintertaling geeft de voorkeur aan ondiepe, rustige, waterrijke gebieden met een welige begroeiing van de oevers, zoals kleine zoetwatermeren en langzaam stromende rivieren. Tijdens de winterperiode blijft de wintertaling trouw aan hetzelfde habitat, alleen wijkt hij dan ook weleens uit naar de kustgebieden. Ook daar zoekt hij plekken met voldoende begroeiing op, zoals getijdekreken en de rivierdelta. Veel in natte uiterwaarden en ondergelopen graslanden.

Vrij talrijke broedvogel. Talrijke doortrekker en wintergast (8-4).

A

Anas crecca

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Grote Zaagbek

Overwintert op grote niet-bevroren meren, rivieren en lagunes, waar genoeg vis te vinden is. De grote zaagbek heeft een voorkeur voor zoet water en komt slechts zelden op zout water voor. In het broedseizoen zoekt de grote zaagbek brede, langzaam stromende rivieren en meren op, omgeven door uitgestrekte bossen met oude bomen.
A

Mergus merganser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kievit

Leeft in zo open mogelijk landschap, vrijwel uitsluitend agrarisch gebied (graslanden en akkers). Zeer kleine aantallen broeden nog steeds in duinen, op kwelders en op natte heide en hoogveen. Bereikt de hoogste dichtheden in Laag-Nederland in vochtige, open graslanden en in Hoog-Nederland in boerenland met een afwisseling van maïs en gras. Broedt graag in kort gras, afgewisseld met kale plekken. Buiten de broedtijd vooral in open grasland- en bouwlandgebieden, ook wel in zeer ondiep water.
A

Vanellus vanellus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Watersnip

Broedt vooral in vochtig tot nat, zeer extensief gebruikt en kruidenrijk, rijk gestructureerd grasland op veen; ook in gemaaid rietland, trilvenen, vroeger ook natte heide. Graag met wat modderige plekken. Buiten Nederland ook in struiktoendra en open taiga en hoogvenen. Heeft een zachte bodem nodig. Buiten de broedtijd vooral natte graslanden, slootkanten, lage moerasvegetaties e.d. Niet op wad, wel in kwelders. Ook rijstvelden en natte akkers.
A

Gallinago gallinago

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kerkuil

Halfopen tot open cultuurlandschappen met allerlei landschapselementen die voor afwisseling zorgen. In bossen of zeer bosrijke gebieden kom je de kerkuil zelden tegen. De kerkuil gaat vanuit z’n roest- of nestplaats jagen in het open veld, het liefst daar waar gras- en bouwland worden afgewisseld met kruidenrijke akkerranden, houtwallen, heggen of bosjes. Ook ruig begroeide, slecht onderhouden graslandgebieden, braakliggende akkers, ruige grasstroken en wegbermen worden als jachtterrein benut.
A

Tyto alba

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kleine Karekiet

De kleine karekiet heeft een voorkeur voor uitgestrekte rietmoerassen en rietkragen langs plassen en vaarten, maar broedt ook in smalle rietslootjes in polders. Ook eenjarig rietland.
A

Acrocephalus scirpaceus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Cetti’s Zanger

De Cetti’s Zanger komt altijd in de buurt van water voor in dicht struikgewas of weelderige begroeide sloten.
A

Cettia cetti

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Grasmus

Laag struweel met een dichte kruidenvegetatie en enkele bomen die als zang- en uitkijkpost dienst kunnen doen. In allerlei landschappen: duinen, heide, jonge bosaanplant, parken, boerenland. Ook in hoge ruigte zonder houtig gewas.
A

Curruca communis

17
Q

Putter

Putters leven vooral op het halfopen platteland, bij boerderijen, in dorpen, ook in buitenwijken van steden. Daar waar laanboompjes, boomgaarden en houtwallen zijn, voelen ze zich thuis, net als in tuinen met wat meer structuur. Komt in de bergen tot op een hoogte van 2.000 meter voor. Putters houden van drogere, schrale plekken. Spoortaluds, overhoekjes van industrieterreinen en andere plekken met een droge ruige plantengroei zijn plekken waar putters te vinden zijn. De vogels zoeken op dit soort plekken graag naar plantenzaden.
A

Carduelis carduelis

18
Q

Scholekster

Natuurgebieden, boerenland en bebouwing; ontbreekt alleen in bosrijke streken en kleinschalig cultuurlandschap. De verreweg hoogste dichtheden huizen in het westen en noorden van het land, vooral op kwelders maar meer regionaal ook in open polders met een afwisseling van gras- en bouwland. In het binnenland broedende scholeksters zijn doorgaans afwezig in het winterhalfjaar. Dan vooral in Waddengebied en Delta in grote groepen, op wadplaten.
A

Haeatopus ostralegus

19
Q

Kleine Plevier

Vogel van binnenland. Pioniersoort van kale of zeer schaars begroeide grond, vaak met wat (zoet) water, maar niet noodzakelijk. Oevers van meren en plasjes, rivieren en grindgaten, recreatiegebieden, opspuitterreinen, kale duinvalleien, geplagde heide, vloeivelden, bouwplaatsen, grote parkeerterreinen, braakliggende terreinen, zelfs grinddaken. Kan als broedvogel snel verschijnen en verdwijnen. Niet in getijdengebieden of op het strand.
A

Charadrius dubius

20
Q

Witgat

Broedt in natte bossen, hoogvenen en moerassen. Buiten het broedseizoen te vinden in moerassen, kleine plasjes en langs de oevers van rivieren, slootjes, beken en meren. Vaak in de kleinste plasjes, zoals drinkpoelen voor vee. Niet in getijdengebieden.
A

Tringa ochropus

21
Q

Ooievaar

Extensief beheerde weilanden in veenweidegebieden en uiterwaarden met een hoge waterstand. Voor een broedplek maakt de ooievaar gebruik van kunstmatige nestgelegenheden op daken en wagenwielen, maar hij broedt ook in zelfgemaakte nesten in bomen.
A

Ciconia ciconia

22
Q

Bosrietzanger

Natte ruigtevegetaties met veel brandnetels, koninginnenkruid, wilgenroosje, kattenstaart, fluitenkruid, moerasspirea, riet en enkele (wilgen)bosjes. Droger en meer bebost terrein dan kleine karekiet.
A

Acrocephalus palustris

23
Q

Sprinkhaanzanger

De sprinkhaanzanger broedt in natte ruigtevegetaties in open gebieden, en verder is hij niet heel kieskeurig: komt voor op vochtige rivieroevers, in ruige duinbegroeiing, jonge bomen/aanplant na kaalslag in bos en soms ook heide met veel ruigte.
A

Locustella naevia

24
Q

Braamsluiper

Braamsluipers zijn het talrijkst in duingebieden met doornstruwelen en kleinschalig boerenland met veel heggen op kleigronden. Grote bosgebieden worden gemeden, in stedelijk gebied bewoont de soort (schaars) parken en tuinen. In de lage delen van het land wist de braamsluiper sinds ca. 1975 te profiteren van toegenomen beplanting in voorheen open gebied. Op de hoge gronden, daarentegen, ging broedgelegenheid verloren bij onder andere ruilverkavelingen
A

Curruca curruca

25
Q

Kneu

De kneu broedt in dichte struiken in allerlei halfopen landschappen. Het talrijkst zijn kneuen in de duinen en in akkerbouwgebieden met hagen, maar ze broeden ook op plekken met jonge aanplant, oude struikheide met opslag en soms stedelijke bebouwing (tuinen, jonge groenvoorziening). Vanuit de liefst doornige struiken ondernemen kneuen in kleine groepjes voedselvluchten van soms drie kilometer naar plekken met een rijk aanbod aan zaden. Vanaf juli vormen zich groepen op voedselrijke plekken.
A

Linaria cannabina

26
Q

Rietgors

Rietgorzen bewonen een waaier van landschappen, van moerassen tot kwelders en boerenland met door riet omzoomde sloten en kanalen. De soort is het talrijkst in de natste regio's, de moerasrijke streken van Laag-Nederland. Op de hoge gronden is het voorkomen meer beperkt tot beekdalen, hoogveengebieden en natte heide. 's Winters ook in drogere, ruigere terreinen.
A

Emberiza schoeniclus