voegwoorden (doel) Flashcards
1
Q
pour que
A
opdat (subj)
2
Q
afin que
A
opdat (subj)
3
Q
que
A
dat (subj)
4
Q
de peur que
A
uit vrees dat (subj)
5
Q
de crainte que
A
uit vrees dat (subj)
6
Q
pour
A
om (inf)
7
Q
afin de
A
om (inf)
8
Q
dans le but de
A
met de bedoeling te (inf)
9
Q
en vue de
A
met de bedoeling te (inf)
10
Q
de peur de
A
uit vrees te (inf)
11
Q
de crainte de
A
uit vrees te (inf)
12
Q
pour
A
voor (nom)
13
Q
en vue de
A
met het oog op (nom)