Voedingsleer Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

ATP aanwezig

A

○ 3,4 gram per kg/ 5 mmol per kg spiermassa
○ Omzetting van adenosine triphosphaat (ATP) in adenosine diphosphaat (ADP) maakt energie
vrij > gebruikt voor contractie van de spier. Hoeveelheid zo klein dat ATP niet wordt gezien
als energievoorraad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Creatinephosphaat (CP)

A

○ Direct beschikbaar
○ Voorraad 3-4 keer groter dan ATP
○ CP staat een fosfaatgroep af aan ADP waardoor dit snel omgezet wordt in ATP met behulp
van creatinekinase. De voorraad CP is niet voldoende.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Glycogeenvoorraad

A

○ Grotere voorraad 14-18 g glycogeen per kg spierweefsel, 300-400 gram totaal
○ Anaëroob verbrand > snel > melkzuur en 4 mol ATP per mol glycosyl
○ Aërobe verbrand > langzaam > 39 mol ATP per mol glycosyl
○ Lever
■ 80 gram opslag
■ Maakt glucose vrij uit glycogeen m.b.v. glucose-6-fosfaatdehydrogenase
■ Kan uit lactaat, aminozuren en glycerol glucose vormen > gluconeogenese > gebeurt
bij langdurige inspanning, wanneer de glycogeenvoorraad van de lever uitgeput is
○ Hartspier en skeletspieren (mn. De type 1 spiervezels)
■ Oxideren lactaat
■ Triglyceriden (TG) > afgebroken tot 3 vetzuren en 1 glycerolmolecuul > vrije
vetzuren worden gebruikt als energiebron. De snelheid waarmee energie wordt geproduceerd uit vet ligt lager dan de oxidatie van koolhydraten. Bij de verbranding van vet is meer zuurstof nodig dan bij koolhydraten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vetzuren

A

onbeperkte voorraad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Anaeroob

A

Bij inspanning van 10 seconden tot 2-3 minuten is anaërobe glycolyse de belangrijkste energiebron.
● 1-2 minuten totdat de spieren goed doorbloed zijn met zuurstof
● 1e paar seconden ATP (10 gram, mag niet op)
● na 2-3 seconden over op creatinefosfaat CP (10 seconden lang)
● na 5-10 seconden daalt de ATP en CP voorraad in de spieren > vrije glucose in bloed + glycogeen
verbrand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Aeroob

A

Bij inspanning langer dan 2-3 minuten wordt aërobe verbranding van glucose steeds belangrijker. Bij langdurig intensieve inspanning zal lactaat stapelen in de spier en daalt de pH waarde. Hierdoor wordt fosfofructokinase (PFK) geremd en neemt glycolyse af. Bij langdurige inspanning met constante intensiteit wordt vooral aëroob energie geproduceerd.
● na 1,5 minuut
● Eerst glycogeenvoorraad > glucose in melkzuur omgezet
● daarna afhankelijk van hoogte inspanning
○ hele hoge inspanning > vooral glucose > snelle verbranding
○ rustiger VOCMAX 50-70% > zowel glucose als vet in spieren verbrand
○ stilzitten vooral vetverbranding, maar ook glucose
○ waar je lichaam voor kiest is afhankelijk van zuurstofbeschikbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

V02max

A

Inspanning wordt uitgedrukt met VO2max: maat die aangeeft hoeveel zuurstof lichaam maximaal per minuut kan opnemen. Een maat voor hoe zwaar een inspanning is. Met deze zuurstof worden vetten en suikers in de spieren verbrand bij inspanning. Het zuurstofverbruik staat in verband met het energieverbruik. VO2=HF x SV x (a-vO2) > HF is hartslagfrequentie, SV slagvolume, a-vO2 het verschil tussen arteriële en veneuze zuurstof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

V02max 70-75%

A

○ matig intensieve inspanning
○ 2-4 uur volgehouden glycogeen de belangrijkste energiebron. Als glycogeenvoorraad uitgeput is > verbranding van FFA’s, de vrije vetzuren. Daarnaast glucoseproductie door lever om niveau van inspanning te handhaven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

VO2max 60-65%

A

bijdrage van vet en koolhydraten gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

V02max <50%

A

○ laagintensieve inspanning
■ wandelen 50%
■ stilzitten 40%
○ vet de belangrijkste brandstof naast bloedglucose en spierglycogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zuurstofgebruik stijgt bij inspanning

A

● In rust: 4 ml per kg lichaamsgewicht/min ○ ♂ 70kg: 280 ml per minuut
● ↑↑ behoefte bij inspanning
○ Marathon (2,5 uur) ♂ 70kg 4 l zuurstof/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Glycogeenvoorraad op peil

A
  • Glycogeenvoorraad is voldoende voor 60 minuten inspanning > hierbij kunnen sportdranken kunnen worden geadviseerd
  • Gemiddeld heeft iemand een glycogeenvoorraad om ongeveer 45 minuten intensief te kunnen sporten.
  • Door te trainen ga je namelijk beter vet verbranden, waardoor je zuiniger met de koolhydraten omgaat. En verder kun je beter koolhydraten opslaan als je beter getraind bent.
  • Normaal kun je zo’n 350 gram suikers als glycogeen opslaan, dat is door te trainen uit te bouwen tot wel 700 gram. Ook voor krachtsporters vormen koolhydraten dé brandstof.
  • Voor beginnende krachtsporters is die extra behoefte van eiwit er wel, zij moeten veel spieren kweken en daar helpt verhoogde eiwitinname bij.
  • Voor gevorderde krachtsporters geldt dit niet, zij moeten hun spieren onderhouden en hun eiwitinname hoort ongeveer op hetzelfde niveau te liggen als dat van een duursporter.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Duursport

A

Inspanning met matige intensiteit van langere duur of inspanning met hoge intensiteit gedurende 2-10 min
● Aerobe processen
● Hoog energieverbruik > glycogeen en vetzuren
● Triathlon, marathon, rolskiën, schaatsen, alpineskiën, wielrennen, zwemmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Krachtsport

A

Korte duur en hoge intensiteit met een hoge intensiteit
● Anaerobe verbranding
● Explosieve arbeid > voornamelijk glycolyse = glucose verbrand (en ook ATP, CP)
● Judo, gewichtheffen, sprinten, tennisservice

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Teamsport (+ recreatieve inspanning)

A

Regelmatige afwisseling van duur- en intervalactiviteiten. Combinatie van duur- en krachtsport.
● Zowel aeroob als anaeroob
● Inspanning wisselt met de positie op het veld > koolhydraten belangrijke rol energieleverantie
● Voetbal, volleybal, hockey, waterpolo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoeveel eetmomenten

A

● Bij toename van de energiebehoefte kan het volume van de voeding aanzienlijk toenemen, zodat dit
niet meer in drie maaltijden gebruikt kan worden > vooral bij koolhydraatrijke voeding.
● Verdeling van de voedselinneming over meer tijdstippen vormt een minder grote belasting voor het
spijsverteringskanaal > minder kans op maagkrampen en -stoornissen tijdens sporten.
● Gelijkmatige verdeling van de voeding over de gehele dag voorkomt grote schommelingen in de
bloedglucoseconcentratie en vermindert de kans op inspanningsgeïnduceerde hypoglykemie.
● Verdelen van voeding over meer maaltijden leidt tot daling van het totaal- en LDL-cholesterolgehalte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Duursport

De voeding

A

● koolhydraten >6 gr/kg lichaamsgewicht
● vet 20-30 en%
● eiwit 1,2-1,5 g/kg
● vocht 2-4 l/dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Duursport

Voor de wedstrijd tapering off

A

Drie dagen voor grote inspanning 8-10 gram KH per kg lichaamsgewicht
● Glycogeenvoorraad 2x zo groot > uitputtingsfase niet nodig
● Langer volhouden > wielrenners, hardlopers
● Limonade, winegums, extra suiker
● Trainingsintensiteit 50% afbouwen > wel zelfde snelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Duursport

Voor wedstrijd/inspanning

A

● laatste maaltijd 3-4 u voor start (1-4 g kh/kg)
○ laag vezel, vet en laag tot matig eiwitgehalte (fruit, limonade, koek)
● tot aan start voldoende vocht (8-10 min voor start 200 ml)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Duursport

Tijdens inspanning

A

● > 1 u: kh aanvullen (1 g/kg/uur, max 60 g/uur)
● > 1 u: vocht aanvullen (150-250 ml per 15 min)
○ grote teugen, betere opname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Duursport

Herstel

A

● aanvullen koolhydraten
○ eerste 2 u na inspanning (1,5-2 g/kg)
○ 1g/kg herhalen na 2 uur (8-10 g/kg binnen 24 uur)
○ hoge glycemische index (honing, cornflakes, brood, aardappelen, banaan, rozijnen)
● aanvullen vocht 150% gewichtsverlies
● eiwit 20 gram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Krachtsport

Voeding

A

● koolhydraten 5-7 gram per kg/lichaamsgewicht ○ eiwitsparend effect
● eiwit 1,5-1,7 g per kg/lichaamsgewicht
○ meer wordt opgeslagen als vet
○ 10 gram vlak voor training, 20 gram na training
● vet 20-30 en%
○ smaak
○ essentiële voedingsstoffen ● voldoende vocht (2-4 l/dag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Krachtsport

Voor wedstrijd/inspanning (1-2 dagen)

A

● meer koolhydraten (6-8 g/kg lich gew)
● minder vet 20 en%
● de laatste maaltijd 2 uur ervoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Krachtsport

Tijdens inspanning

A

● laatste maaltijd 2-3 uur voor wedstrijd
● tot aan wedstrijd vocht gebruiken
● Eiwit (10 gram) direct voor wedstrijd
● > 1 uur: vocht gebruiken (tijdens inspanning 150-250 ml water per kwartier)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Krachtsport

Herstel

A

● binnen twee uur na inspanning 100 gr koolhydraten (1,5-2 g/kg eerste 2 uur)
● aanvullen vocht 150% gewichtsverlies
● eiwit 20 gram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Spelsport

trainingsfase

A

● 5-6 gr Kh/kg lich gew.

27
Q

Spelsport

voor wedstrijd

A

● 3-4 u voor wedstrijd maaltijd
● lichte snack 1,5 uur voor wedstrijd
● 300-500 ml vocht
● net voor aanvang evt. Kh

28
Q

Spelsport

tijdens wedstrijd

A
● < 1 uur:
○ Vocht: 125 tot 250 ml per kwartier
● > 1 uur:
○ Vocht: 125 tot 250 ml per kwartier
○ Zout: 280-660 mg/liter
○ Koolhydraten: 60 gram per uur
○ Eiwit
29
Q

Spelsport

herstel

A

● binnen twee uur na de inspanning 100 gr koolhydraten (600 g/24 uur + 25 g/uur)
● matige - hoge glycemische index (brood, rijst, aardappelen, banaan en sportdranken)
● geen cafeïne en alcohol
● aanvullen vocht 150% gewichtsverlies
● afhankelijk van klimaat
● isotone sportdrank
● niet meer dan 300 ml/15 min
● prestatiedaling > 2%; dorstgevoel bij 2%
● probleem: drinken tijdens wedstrijd niet altijd toegestaan

30
Q

Vochtbalans

A

● Inspanning kost energie en levert warmte (verhoogt de stofwisseling)
○ Warmte > lichaamstemperatuur stijgt > verdamping + vocht/zweet
■ 25% van de energie wordt gebruikt voor arbeid
■ Overige energie verloren in vorm van warmte

31
Q

Zweetproductie (afhankelijk van)

A

○ Type sport/activiteit
○ Intensiteit van de activiteit (hardloopsnelh. vs zweetsnelh.)
○ Omgevingstemperatuur
○ Vochtigheidsgraad
○ Grote individuele verschillen geslacht, leeftijd, training
○ Kan oplopen tot 6 liter

32
Q

Niet voldoen aan vochtbehoefte

A

○ Grote individuele verschillen
○ Drinken past vaak niet in trainingsschema
○ Geadviseerde hoeveelheid te groot om in te nemen
○ Tegenstrijdige adviezen (koude/warme dranken)
○ Vochtbeperking voor ‘t halen van gewichtsklasse
○ Vochtbeperking om diurese te voorkomen
○ Missen van drinkmomenten tijdens wedstrijd

33
Q

Verstoring vochtbalans (kan optreden door)

A

○ Zweten (bij vochtverlies tevens zoutverlies met name natrium en chloride)
○ Te weinig drinken
○ Te veel drinken van ongeschikte dranken (water zonder zout, alcohol, energiedrank)
○ Plotselinge hoge inspanning
○ Ziektes (diarree)

34
Q

Dehydratie

A
○ dehydratie van > 1% lichaamsgewicht
■ ↓ prestaties
○ dehydratie van > 5% lichaamsgewicht
■ ↓ ↓ prestaties met ongeveer 30%
○ DORST TREEDT PAS OP ALS DEHYDRATIE IS GESTART
35
Q

Rehydratie (doel > tegengaan daling plasmavolume)

A

○ Verbetert cardiale output
○ Verhoogt bloedstroom en warmteverlies
○ Vermindert stijging kerntemperatuur
○ Beste effect: Water en vocht met glucose en elektrolyten
○ Algemeen advies: 50% meer vocht dan zweetverlies

36
Q

Hypotone sportdrank

A

<280 milliosmol/l
● Dorstlesser
● Bevat minder dan 4 gram suiker per 100 ml
● Gebruik: vlak voor of tijdens een training of wedstrijd

37
Q

Isotone sportdrank

A

280-320 milliosmol/l
● Bevat dezelfde concentratie stoffen als het bloed > snelle opname
● Bevat tussen de 4 tot 8 gram suiker per 100 ml
● 50-100 cc limonadesiroop aanvullen tot 1 liter met water en een klein mespuntje zout toevoegen
● Gebruik: voor de aanvulling van koolhydraten voor en tijdens inspanning. Wanneer een sporter langer
dan 1-1 1⁄2 uur traint en veel koolhydraten moet aanvullen.

38
Q

Hypertone sportdrank

A

> 320 milliosmol/l
● Energiedrank
● Bevat meer dan 8 gram suiker per 100 ml
● Gebruik: voor de aanvulling van koolhydraten na de inspanning

39
Q

Drinken adviezen

A

● 150 – 250 ml vocht per kwartier (beter ineens dan kleine slokjes → geen klotsende buik)
● Tijdens sporten voel je niet dat je dorst hebt
● Start met drinken 10 minuten voor training of wedstrijd
● Ideale sportdrank voor vóór en tijdens inspanning bevat max. 80g kh en 600 mg natrium per liter.

40
Q

Herstelstrategie

A

Herstelstrategie na inspanning is afhankelijk van verschillende factoren
● Fysiologische factoren, zoals de mate van glycogeendepletie, mate van dehydratie en de mate van
spierschade
● Herstelmogelijkheden, denk aan totale hersteltijd, maar ook aan slaap, reizen en het effect van
bijvoorbeeld een dopingcontrole.

41
Q

Herstelstrategie hangt samen met

A

● Beschikbaarheid voedingsmiddelen
● Het energiebudget
● Eetlust van de sporter
● Gestelde doelen en vereiste middelen tijdens inspanning
○ Brandstofniveau en vochtbalans tijdens inspanning
○ Gewenste toe- of afname in spiervolume en spierkracht
○ Mogelijke daling in het lichaamsvetpercentage
○ Verhogen van adaptatie van functionele eiwitten in het kader van herstelprocessen

42
Q

Glycogeendepletie topsporters

A

● De snelheid van glycogeenresynthese wordt verhoogd, naarmate er meer koolhydraten worden ingenomen, tot 1-1,5 g/kg/uur
● De inname van sacharose en glucose resulteert bij beide in vergelijkbare niveaus van spierglycogeen, fructose resulteert echter in langzamere snelheid van spierglycogeenresynthese maar draagt wel substantieel bij aan de vorming van leverglycogeen

43
Q

Spierschade

A

● Inname van aminozuren na inspanning verhoogt de netto eiwitsynthese
● Koolhydraatinname verhoogt plasma insulineconcentraties en vermindert daarmee eiwitafbraak
● De gecombineerde inname van eiwit en koolhydraten na inspanning heeft de voorkeur. Het eiwit
levert het substraat (aminozuren) en koolhydraten verhogen verder het anabole milieu dat nodig is
voor een netto eiwitsynthese
● Het gaat hier om 6 gram essentiële aminozuren of een hoeveelheid van 12-20 gram hoogwaardig
eiwit dat resulteert in een vergelijkbare hoeveelheid essentiële aminozuren.
● Het gaat om een verhouding tussen koolhydraten en eiwitten van 1,0-1,5 g/kg koolhydraten en 0,3- 0,5 g/kg eiwit. Geadviseerd wordt om een product te kiezen op basis van een verhouding koolhydraten-eiwit van 4:1 of 3:1 of voedingsmiddelen met een vergelijkbare samenstelling.

44
Q

Energiebehoefte sporter Basaalmetabolisme (BMR) berekenen

A

● HB rustdag + toeslag voor de momenten van inspanning
○ Gewicht in kg
○ Lengte in cm
○ Leeftijd in jaren
● of VVM x 45cal (gewicht x tijd x inspanning)
● WHO-formule voor kinderen

45
Q

Totaal energieverbruik (BMR + toeslagen) berekenen

A
activiteiten
Bedlegerig: +10%
Ambulant: +20%
Geringe activiteit: +30%
Gemiddelde activiteit: +40%
46
Q
Totaal energieverbruik (BMR + toeslagen) berekenen
Metabole stress
A

Geen metabole stress: +0%
Geringe metabole stress (en/ of + 1oC koorts): +10%
Matige metabole stress(en/ of + 2oC koorts): +20%
Ernstige metabole stress (en/ of + 3oC koorts): +30%

47
Q
Totaal energieverbruik (BMR + toeslagen) berekenen
Gewichtstoename
A

(niet gebruiken in acute situaties)

Gewichtstoename gewenst: +30%

48
Q
Totaal energieverbruik (BMR + toeslagen) berekenen
Brandwonden
A

10% van het lichaamsoppervlak: +25%
25% van het lichaamsoppervlak: +50%
> 50% van het lichaamsoppervlak: +100%

49
Q
Totaal energieverbruik (BMR + toeslagen) berekenen
Overige factoren
A
Vasten (zonder metabole stress): -15%
Longpatiënten (zonder beademing): +15%
Beademing: -10%
Hypertonie: +10%
Sedatie of spierverslapping: -10%
50
Q

Duursporters maagdarmklachten

A

● Klachten bovenste deel maagdarmkanaal: reflux, opboeren, gastritis, braken
● Klachten onderste deel maagdarmkanaal: krampen, prikkelbare darm, diarree

51
Q

producten met laag GI

A
  • appels
  • melk
  • yoghurt
  • fructose
  • bonen
52
Q

producten met hoog GI

A
  • banaan
  • frisdrank
  • rijst (wit)
  • glucose
  • wit brood
53
Q

EIWITKWALITEIT

A

De eiwitkwaliteit van een product kan worden bepaald aan de hand van drie kenmerken:
● de hoeveelheid eiwit in een voedingsmiddel
● de hoeveelheid essentiële aminozuren in het eiwit
● de verteerbaarheid van de aminozuren in het eiwit

54
Q

producten met hoge eiwitkwaliteit en leucinegehalte

A
  • ei
  • melk
  • vleeseiwit
55
Q

Soorten spieren

A
  • skeletspieren (grootste, deze raken uitgeput na inspanning)
  • gladde spiercellen ( in organen en wanden van bloedvaten)
  • hartspiercellen (in het hart, raken niet uitgeput)
56
Q

neuromusculaire adaptatie

A

Dat houdt in dat er meer zenuwuitlopers ontstaan op de individuele spiervezels, en dat spiergroepen een betere onderlinge coördinatie krijgen, waardoor de beweging efficiënter wordt.

57
Q

trainen op spieren

A

Pas na aanhoudend trainen groeien de spieren zelf. Door een verhoogde aanmaak van spiereiwitten komen er meer myofibrillen per spiercel. Het aantal mitochondriën in de cel neemt toe evenals de opslagcapaciteit van glycogeen, waardoor er meer energie vrijgemaakt kan worden. Ook de doorbloeding van de spierbundels neemt toe.

58
Q

Spierverzuring en spierpijn

A
  • In plaats daarvan wordt de ‘verzuring’ waarschijnlijk veroorzaakt door andere afbraakproducten zoals pyrodruivenzuur en ammoniak. Maar dat is niet het hele verhaal, want ook de elektrolytenbalans in de cel heeft een rol.
  • spierpijn is het gevolg van overbelasting waardoor er kleine beschadigingen aan de spiercel ontstaan
  • In reactie daarop ontstaat een ontstekingsreactie waarbij de cellen weer gerepareerd worden.
59
Q

normaal waarde vet % mannen

A
mannen:
17-29: 15%
30-39: 17,5%
40-49: 20%
50: +20%

vrouwen:
20-31%

60
Q

Wat meet je met welk instrument?

A

● Eiwitstatus/ spiermassa: middenarmspieromtrek en spieroppervlakte, handknijpkracht, stikstofbalans, plasma-eiwit en plasma-ureum
● Vetreserves: tricepshuidplooi en BMI
● Lichaamswater: Bio-elektrische impedantie, biochemie, vochtbalans, snelle gewichtsverandering
(ascitis of oedeem)

61
Q

FFM-index (FFMI) en de BFM-index (BFMI).

A
FFM = vetvrije massa
BFM = vetmassa 

● FFMI: FFM (kg) / lengte (m) 2
● BFMI: BFM (kg) / lengte (m) 2

62
Q

Vetvrije massa van een gemiddeld volwassen

A
  • vocht (+- 60%)
  • skeletmassa
  • spiermassa
63
Q

Lichaamssamenstelling ouderen

A

● Tussen 30-70 jaar neemt lengte van mannen af met 3 cm en van vrouwen met 5
● > 80 jaar voor mannen 5 cm en voor vrouwen 8 cm
● Op 70-jarige leeftijd BMI mannen gemiddeld 0.7 hoger en voor vrouwen 1.6
● > 80 jaar BMI voor mannen 1.4 en voor vrouwen 2.6 hoger