Voedingsleer Flashcards

1
Q

functie koolhydraten

A

energie bron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

functie vezels

A

goede darmfunctie en stoelgang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

functie vetten

A

vorming celmembraan, hersenontwikkeling en immuunsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

functie eiwitten

A

maken van; enzymen, hormonen, hemoglobine en antilichamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

eiwitkwaliteit

A

mogelijkheid van het lichaam om eiwitten op te nemen. Hoog: dierlijkeproducten en soja. Laag: plantaardige producten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

biologische waarde

A

hoeveel opgenomen eiwit voor eiwitsynthese wordt gebruikt. Hoog: melk, ei en vis. Laag: noten, peulvruchten en brood.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

aminozuurstofwisseling (desamineren)

A

desamineren: te veel aminozuren –> omgezet in de lever tot ketonzuur & amoniak –> amoniak omgezet tot ureum –> nieren. Ketonzuur: gebruikt als energiebron of omgezet tot vet, glucose en niet es aminozuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

aminozuurstofwisseling (transamineren)

A

transamineren: vit B6 –> aminogedeelte op een ander molecuul gezet –> ander niet es. aminozuur maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

aminozuurpool

A

= verhouding waarin aminozuren in het bloed voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

stikstof balans

A

16% van eiwitten. hoeveel stikstof in en uit meten = hoeveelheid eiwit in en uit meten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

negatief stikstof balans

A

= ziek zijn, ondervoeding, anorexia. meer ureum uitscheiding = slecht voor de nieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

positieve stikstof balans

A

= groei; spieropbouw, zwanger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

balans stikstof balans

A

= gezonde volwassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vetstofwisseling; 1. lipolyse

A

als energie nodig is –> vetten gesplitst –> bloed. triglycerides –> glycerol + vetzuren. Hormoon: glucagon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vetstofwisseling; 2. lipogenese

A

energie opslag. glycerol + vetzuren –> triglycerides. Hormoon: insuline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

lipoproteine =

A

= specifieke eiwitten + specifieke lipiden (vetdeeltjes). functie = transport van lipiden in bloedbaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

soorten lipoproteine

A

VLDL, LDL, HDL, chylomicron.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

VLDL

A

pakketje: transport cholesterol + triglyceriden. erg lage dichtheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

LDL

A

‘slechte’. stijgt bij verzadigde vet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

HDL

A

‘goede’. stijgt bij onverzadigde vet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Chylomicron

A

dunne darm gemaakt. stijgt bij vet eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

glycogenese

A

opbouw glycogeen uit glucose. bij te hoog glucosegehalte. in de spieren. hormoon: insuline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

glycogenolyse

A

afbraak glycogeen tot glucose. bij te laag glucose gehalte. in de spieren. hormoon: glucagon.

24
Q

gluconeogenese

A

opbouw van glucose uit aminozuren. in de cellen. hormoon: glucagon.

25
glycolyse
afbraak van glucose tot ATP en pyrondruivenzuur. in de cellen
26
glycogeen
meervoudig vertakt glucose
27
glucagon
poly-peptide hormoon: alvleesklier
28
verzadigde vetzuren
stearinezuur. VERkeerd, enkele binding
29
enkelvoudig onverzadigde vetzuren
1x dubbele binding. goede vetzuren
30
meervoudig onverzadigde vetzuren
meerdere dubbele binding
31
transvet
slechte vorm onv. vet. Verhoogd LDL, dubbele binding.
32
cisvet
enkelvoudig & meervoudig onverzadigde vetzuren
33
essentiele vetzuren
zelf innemen omdat je lichaam het niet zelf aanmaakt
34
vezel
= onverteerbare plantaardige kolhydraten die bijdragen aan een goede darmflora.
35
fermenteerbare vezels
= in dikke darm door bacterien afgebroken. bevoorderen stoelgang, verlagen LDL. ook wel prebiotica genoemd
36
voorbeeld fermenteerbare vezels
gommen (bonen, haver, algen, gerst), Fructo-oligosacchariden, Galacto-oligosacchariden (uien, sojabonen)
37
Niet fermenteerbare vezels
geen energie, verlaat lichaam ongewijzigd
38
voorbeel niet fermenteerbare vezels
lignine (tarwe, groenten), cellulose (erwten, bonen), hemicellulose (graan producten, groenten)
39
Oplosbare vezels
fermenteerbaar, nemen water op en vormen een gel, verzadigd gevoel.
40
voorbeeld oplosbare vezels
fruit, gerst, rogge, havermout.
41
niet-oplosbare vezels
niet fermenteerbaar, niemen water op en vergroten volume.
42
voorbeeld niet-oplosbare vezels
wortel, zaden, peulvruchten
43
Monosachariden
glucose, galactose, fructose
44
disachariden
sucrose (glucose + fructose), lactose (glucose + galactose), maltose (glucose +glucose)
45
polysachariden
complexe koolhydraten. glycogeen (dierlijk) en zetmeel (amylose & amylopectine).
46
oligosachariden
3-9 glucoseketens, dextrine
47
verteerbare kolhydraten
lichaam verteerd kh & gebruikt als energie bron. vb: zetmeel
48
niet-verteerbare kolhydraten
lichaam kan ze niet opnemen. vb: rauwe aardappelen, brood (onverzeerbare zetmeel)
49
snelle kh
snel afgebroken, mono- en di sachariden, verhogen bloed suiker spiegel snel
50
langzame kh
lange ketens, vezels, langzaam verteerd
51
ADH
Kh: 40-70 en% vezels: 20-30g vetten: 20-40% (tranvet max 1%, verz max 10%) eiwitten: 0,8g x lichaamsgewicht in kg (vegetariers x 1,2 & veganisten x 1,3)
52
vertering kh
1. mond: amylase breekt poly- en oligosachariden af 2. maag: maagzuur breekt amylase af en omzetting stopt 3. dunne darm: enzymen in darmen breken disachariden af tot monosachariden. lever zet fructose en galactose om in glucose voor verhoging bloedsuikerspiegel
53
vertering vezels
1. dikke darm: worden door darmbacterien afgebroken tot vetzuren en gas
54
vertering vetten
1. dunne darm: - gal emulgeert vetten tot kleine vetdruppels. - lipase breekt overige triglyceriden tot monoglyceriden en vetzuren - monoglyceriden en vetzuren worden door gal micellen - micellen --> darmwand --> triglyceriden hydrofiel - chylomicron transporteert triglyceriden naar bloed
55
vertering eiwitten
1. maag: - maagzuur breekt ruimetlijke structuur (denaturatie) - pepsinogeen --> pepsine - pepsine breekt eiwit af tot polypeptiden en aminozuren 2. dunne darm: - protease (pancreas enzyme) breekt polypeptiden af en losse aminozuren - peptidasen (darm) breken tri- en dipeptiden af tot aminozuren - aminozuren worden geabsorbeerd door darmwand - opgenomen door capillairen die ze vervoeren naar cellen op de lever