Vocubulaire p.164 et p.165 Flashcards
1
Q
een uitzending
A
une émission
2
Q
een proef, experiment
A
une expérience
3
Q
een kwartier
A
un quart d’heure
4
Q
een beloning
A
une récompence
5
Q
een antwoordapparaat
A
un répondeur
6
Q
een bijeenkomst
A
une réunion
7
Q
een opluchting
A
un soulagement
8
Q
angstig
A
anxieux, anxieuse
9
Q
praatziek
A
bavard, bavarde
10
Q
dapper
A
courageux, courageuse
11
Q
ontroerd
A
ému, émue
12
Q
geflatteerd
A
flatté, flattée
13
Q
opgelucht
A
soulagé, soulagée
14
Q
verrast
A
supris, suprise
15
Q
overhalen
A
convaincre
16
Q
verdienen
A
mériter
17
Q
bevallen
A
plaire
18
Q
terugbellen
A
rappeler
19
Q
zich iets herinneren
A
se souvenir de quelque chose
20
Q
uitkomen op
A
tomber sur
21
Q
vol ongeduld
A
avec impatience
22
Q
zo snel mogelijk
A
au plus vite
23
Q
op dit moment
A
en ce moment
24
Q
in het bijzonder
A
en particulier
25
stipt
pile
26
rond
vers
27
X aan de lijn
X à l'appareil
28
Tot later!
à Plus!
29
Zeg je dat iets?
ça te dit?
30
past je dat?
ça te va?
31
zijn vingers kruisen
croiser les doigts
32
van jouw kant
de ta part
33
wat voor nieuws?
Quoi de neuf?
34
Ga je gang!
Vas-y!
35
de moeite waard zijn
valoir la peine