vocaulaire mobilitée chapitre 1 Flashcards

1
Q

une trotinette

A

het step

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

la cause

A

de oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

d’une part

A

enerzijds

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

d’autre part

A

anderzijds

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

la conséquence, dû

A

het gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

rempli

A

overvol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

un collaborateur

A

de medewerker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

un engare à vélo

A

de fietsenstalling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

s’occuper avec

A

zich bezich houden met

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

le rendez-vous

A

de afspraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

la veste fluo (2)

A

het fluojasje / het fluohesje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

streek

A

la région

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

un engare à vélo avec toit

A

de overdekte fietsenstalling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

par beau temps

A

bij mooi weer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

la grève

A

de staking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

diazaine

A

tienTAL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bondé

A

stampvol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

le casier

A

het kastje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

les transport(s) en commun

A

het vervoermiddel(-en)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

la plus part du temps

A

meestal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

pratique

A

pratisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

voorstellen

A

porposer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

le compte d’épargne

A

de spaarrekening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

en monté

A

bergop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
récemment
onlangs
27
un site propre, rails
eigen sporen
28
mouillé
nat
29
la tirelire
de spaarpot
30
économiser
sparen
31
chouette
leuk, tof
32
l'argent de poche
het zakgeld
32
de buurt
le quartier
34
périr dans un accident
verongelukt zijn
35
dangereux
gevaarlijk
36
interdir
verbieden
37
avoir du retard
vertaging hebben
38
l'accident (2)
het ongelukt - het ongeval
38
moins, réduit
minder
38
peu, pas assez
weinig
38
depuis (2)
sinds, sedert
42
valloné
heuvelachtig
44
opinion personnel
eigen menig
44
la destination
de bestemming
44
de dienstregeling
l'horaire (tram/bus)
45
prudent
voorzichtig
46
confortable - agréable (3)
gezllig, aangenaam, prettig
48
se presser, se hâter
zich haasten
49
changer de transport en commun
afstappen
50
faire du coovoiturage
carpoelen
51
prêt
bereid
51
le confiance
het vertrouwen
52
l'entretient
het onderhoud
52
obligatoire
verplicht
53
le plan de mobilité scolaire
het schoolvervoerplan
54
facture des cervicales
schedelbreuk
56
inciter, encourager à (3)
aanmoedigen tot, aansporen tot, aanzetten tot
57
tout (maximum)
helemaal
58
en descente
bergaf
59
les éducateurs, les surveillants
de opzichter
60
un panneau stop
een stopbord
61
il y a un cadenas
er is een hangslot
62
la vitesse autorisée
de toegelaten sneilheid
63
la largeur
de breedte
64
penser à
denken aan
65
faire la navette
pendelen
66
occupé
bezig
67
préférer
liever
68
alors
daarop
69
ainsi, donc
daarmee
70
le voyage
het uitstapje
71
hoeft (2)
n'est, ne
72
préoccuper
zorgen te maken
73
possible
mogelijk
74
plutôt
nogal
75
la durée
de duur
76
marcher, fonctionner
lukken
77
arriver, sortir
geraken
78
problème de circulation
de verkeersproblemen
79
le choix
keuze
80
seulement, juste
alleen
81
plus longtemps
langer
82
stuck
coincé
83
par exemple
bijvoorbeeld
84
atteindre
bereiken
85
concernant
betreft
86
arriver
geraken
87
souvent
dikwijls
88
tant de
zoveel
89
stolen
voler qq chose
90
l'avis, l'opinion
mening
91
le vol de vélo
fietsendiefstal
92
le(s) déplacement(s)
de verplaatsing(en)
93
en sécurité
het veilig
94
le casque à vélo
de fietshelm
95
le trafic cycliste
fietsverkeer
96
améliorer
verbeteren
97
libertée
de vreijheid
98
quelque part
ergens
99
l'avantage - les avantages
het voordeel - de voordelen
100
l'inconvénient - les inconvénients
het nadeel - de nadelen
101
agité
druk
102
calme
rustig
103
hors de question
geen sprake van
104
interdir
verbieden
105
dépendre de
afhangen van
106
sa dépend
het hangt ervan af
107
rouler sur un site propre
op eigen sporen rijden
108
l'horaire
de dienstregeling
109
ma mère me l'a interdit
Ik mag niet van mijn ouders
110
dans les embouteillages
in de file staan
111
dans les bouchons
In de opstopping
112
bavarder
babbelen
113
emmener à
brengen naar
114
le trottoir
het voetpad
115
le(s) piéton(s)
de voetganger(s)
116
marcher
stappen
117
courir
lopen
118
le trottoir
de stoep
119
indiquer
aanduiden
120
par
door
121
la ligne
de lijn
122
le casque
de helm
123
l'agglomération
de bebouwde kom
124
le conducteur
de bestuurder
125
l'usager faible
de zwakke weggebruiker
126
le permis de conduire
het rijbewijs
127
le surveillant mendaté
de gemachtigde opzichter
128
le panneau de signalisation
de toegelaten sneilheid
129
le chargement
de laad
130
le déchargement
het lozen
131
charger
laden
132
décharger
lossen
133
une personne âgée
een oudere persoon
134
une personne vielle
een oude persoon
135
une campagne
een campagne
136
le sécurité
de veiligheid
137
le ceinture du pentalon
de broekriem
138
attacher
vastmaken
139
tend tons bras
steek je arm uit
140
traverser
overstekken
141
le clignotant
het knipperlicht
142
j'ai écrasé quelqu'un
Ik heb iemand overreden
143
la marchandise
de goederen
144
les bandes réfléchissantes
reflecterende strips
145
le carrefour
het kruistpunt
146
le garage à vélo
de fietsenstalling
147
aménager
inbouwen
148
l'amande
de boete
149
la rue fermée à la circulation
de verkeersvrije straat
150
construire
inbouwen
151
le voyageur, passagé
de medereiziger
152
écraser
overrijden (verbe à particule inséparable)
153
la formation routière
de verkeersopleiding
154
boucler sa ceinture de sécurité
de veiligheidsgordel vastklikken
155
la circulation
het verkeer
156
tendre le bras
de arm uitsteken
157
changer de direction
van richting veranderen
158
écraser qq
overrijden
159
devoir descendre du trottoir
van de stoep af moeten
160
garder ses distances
afstand houden
161
aller chercher qq
iemand ophalen
162
begeleider
accompagnateur
163
déposer qq
iemand afzetten
164
begeleiden
accompager
165
disposer de
beschikken
166
donner le priorité a qq
iemand voorang geven
167
la région Bruxelles-capitale
het Brussels geweest
168
changer
veranderen
169
raccourcir
verkleinen
170
place de parking
de parkeerplaatsen
171
le détour
de omweg
172
porter le ceinture de sécurité
de veiligheidsgordel dragen