vocabulaire chapitre 2 Flashcards
1
Q
le bonheur
A
het geluk
2
Q
être heureux
A
gelukkig zijn
3
Q
le sondage
A
de opiniepeiling
4
Q
te sens-tu bien dans ta peau ?
A
zit je goed in je veel ?
5
Q
la peau
A
de huid
6
Q
en général
A
over het algemeen
7
Q
triste
A
ongelukkig
8
Q
plutôt heureux
A
redelijk gelukkig
9
Q
très heureux
A
erg gelukkig
10
Q
la vie
A
het leven
11
Q
changer
A
veranderen
12
Q
ascpet extérieur
A
uiterlijk
13
Q
les sous
A
centen
14
Q
la situation de vie
A
leefsituatie
15
Q
le cadeau
A
het geschenk
16
Q
naissance
A
geboorte
17
Q
malheureux
A
ongelukkig
18
Q
l’ambiance
A
de sfeer
19
Q
le membre
A
het lid
20
Q
arme nucléaire
A
atoomwapens