vocabulary: unit 2 Flashcards
1
Q
een klif
A
a cliff
2
Q
de kustwacht
A
the coastguard
3
Q
een gevolg
A
a consequence
4
Q
een rage
A
a craze
5
Q
een weddenschap
A
a dare
6
Q
een sterfgeval
A
a death
7
Q
een pier
A
a pier
8
Q
een risico
A
a risk
9
Q
foto’s nemen vanaf hoge gebouwen
A
rooftopping
10
Q
het onbekende
A
the unknown
11
Q
camoufleren
A
to camouflage
12
Q
van de rotsen springen
A
to tombstone
13
Q
adembenemend
A
breathtaking
14
Q
dodelijk
A
fatal
15
Q
onvermijdelijk
A
inevitable
16
Q
in het bijzonder
A
particularly
17
Q
ondiep
A
shallow
18
Q
scherp
A
sharp
19
Q
je leven riskeren
A
to risk life and limb
20
Q
je leven riskeren
A
to risk your life
21
Q
ondanks
A
despite
22
Q
gezond verstand
A
common sense
23
Q
een cyberaanval
A
a cyberattack
24
Q
cybermisdaad
A
cybercrime
25
een hacker
a hacker
26
veiligheid
safety
27
terrorisme
terrorism
28
een transactie
a transaction
29
een truuk
a trick
30
een slachtoffer
a victim
31
een testament
a will
32
storten
to deposit
33
leegmaken
to empty
34
bekostigen
to finance
35
voor de gek houden
to fool
36
inbreken
to hack
37
overtuigen
to persuade
38
doen alsof
to pretend
39
beschermen
to protect
40
op gepaste wijze
appropriately
41
financieel
financial
42
een uitbraak
an outbreak
43
een vooruitzicht
a prospect
44
quarantaine
quarantine
45
uitbarsten
to erupt
46
besmetten
to infect
47
vrijlaten
to release
48
beperken
to restrict
49
verhongeren
to starve
50
besmettelijk
contagious
51
angstaanjagend
terrifying
52
aan je lot overgelaten worden
to leave somebody to their own devices
53
gebruikmaken van
to take advantage of
54
de apocalyps, de openbaring
the apocalypse
55
een storm
a blizzard
56
een bosbrand
a bushfire
57
een cycloon
a cyclone
58
een droogteperiode
a drought
59
een aardbeving
an earthquake
60
een overstroming
a flooding
61
een moesson
a monsoon
62
een schuilplaats
a shelter
63
een tsnuami
a tsunami
64
een vulkaanuitbarsting
a volcanic eruption
65
een natuurbrand
a wildfire
66
evacueren
to evacuate
67
ervaren
to experience
68
vluchten
to flee
69
woeden
to rage
70
een bunker
a bunker
71
de ineenstorting
the collapse
72
een vertraging
a delay
73
een oefening
a drill
74
een noodgeval
an emergency
75
de overleving
the survival
76
een overlever
a survivalist
77
vluchten
to bug out
78
schuilen
to hole up
79
overdreven reageren
to overreact