vocabulary: unit 1 Flashcards
1
Q
de camouflage
A
the camouflage
2
Q
een staart
A
a tail
3
Q
een zwemvlies/staartvin
A
a flipper
4
Q
een container/reservoir
A
a reservoir
5
Q
solliciteren voor iets
A
to apply for
6
Q
een amfibie
A
an amphibian
7
Q
het koraal
A
the coral
8
Q
de vervuiling
A
the pollution
9
Q
een zoogdier
A
a mammal
10
Q
de winst
A
the profit
11
Q
een reptiel
A
a reptile
12
Q
een skelet
A
a skeleton
13
Q
een soort/ras
A
a species
14
Q
een bedreiging
A
a threat
15
Q
een horlogebandje
A
a watchband
16
Q
het welzijn
A
the well-being
17
Q
verhandelen
A
to trade
18
Q
bedreigd
A
endangered
19
Q
illegaal
A
illegally
20
Q
welzijn
A
welfare
21
Q
een eekhoorn
A
a squirrel
22
Q
iets ergens uit halen
A
to extract from
23
Q
ergens bij helpen
A
to help out
24
Q
interactie hebben met
A
to interact with
25
ergens passeren
to pass by
26
oprapen
to pick up
27
ergens iets verwijderen
to remove from
28
uitspugen
to spit out
29
voor iets of iemand zorgen
to take care of
30
iets innemen
to take in
31
ter verdediging van iets of iemand
in defence of
32
voordelig zijn voor iets of iemand
to be beneficial to
33
verantwoordlijk zijn voor iets of iemand
to be responsible for
34
betrokken zijn bij iets
to get involved with
35
iets of iemand in het oog houden
to keep an eye on