Vocabulary unit 2 Flashcards
een blindengeleidehond
a guide dog
slechtzienden
visually impaired people
-> partially sighted people
-> people with vision impairment
obstakels omzeilen
to navigate around obstacles
een botsing vermeiden
to avoid a collision
een ingang/uitgang vinden
-> een lege stoel
-> een vrije plaats
to find an entrance/an exit
-> an empty seat
-> an unoccupied area
stoppen
to halt
stoepranden, tredes of trappen aangeven
to indicate curbs, steps or stairs
een signaalhond
a hearing dog
slechthorenden
people with hearing impairment
-> hard of hearing people
(iemand) voor bepaalde geluiden waarschuwen
to alert (someone) to specific sounds
in aanmerking komen als assistentiedier
to qualify as an assistance animal
een geleidehond
an assistance animal
mensen met een handicap
-> mensen in een rolstoel
-> mensen met mobiliteitsproblemen
People with disabilities
-> people in a wheelchair
-> people with mobility issues
zakken dragen
to carry bags
voorwerpen halen
to retrieve objects
buiten iemands bereik
out of someone’s reach
lades openen en sluiten
to open or shut drawers
een drankje halen
to fetch a beverage
sleuren
to lug something (heavy)
een zware mand
a heavy basket
gefocust <-> verstrooid
focus <-> verstrooiing
fucused <-> distracted
focus <-> distraction
onbewust
-> zonder besef
unaware
-> unawareness
gemakkelijk
-> gemak
easy
-> ease
ongehoorzaam
-> ongehoorzaamheid
disobedient
-> disobedience
zelfvertrouwen
-> vertrouwen
confident
-> confidence
bezorgd, ongerust
-> angst
anxious
-> anxiety
angstig
-> angst
fearful/frightened
-> fear, fright
onoverwinnelijk
invincible
onwetend
-> onwetendheid
ignorant
-> ignorance
lief
-> genegenheid
affectionate
-> affection
trouw
-> loyaliteit
loyal
-> loyalty
tot mensen aangetrokken
drawn to humans
het iemand naar de zin maken
-> het verlangen om te behagen
eager to please
-> eagerness to please
geweldadig
-> agressie
aggressive
-> aggression
door een afschuwelijk africhtingsproces dwingen
to force through a horrific training proces
in bedwang houden
to restrain
vastbinden in touwen of kettingen
-> ketenen
-> opsluiten
-> beweging beperken
to tie in ropes or chains
-> to chain
-> to cage
-> to restrict movement
jongen van hun moeder scheiden
to seperate cubs from their mother
ze slaan als ze ongewenst gedrag vertonen
to hit when they exhibit unwelcome behaviour
dieren onderwerpen
to submit animals
een piepkleine kooi
a tiny cage
een betonnen vloer
concrete floors
een kale, dorre kuil
a sterile barren pit
een overvolle kuil
an overcrowded pit
vreselijke omstandigheden
atrocious conditions
met wilde dieren aan de leiband gaan wandelen
to walk wild animals on a lead