Vocabulary Humans of New York Flashcards
1
Q
toestemming
A
permission
2
Q
arrestatie / arresteren
A
arrest
3
Q
ruzie / vechtpartij
A
brawl
4
Q
bereiken
A
achieve
5
Q
onwaarschijnlijk
A
unlikely
6
Q
verzamelen / bundelen
A
compile
7
Q
fenomeen
A
phenomenon
8
Q
katapulteren / snel vooruitgaan
A
catapult
9
Q
hybride / kruising
A
hybrid
10
Q
kroniekschrijver (a person who records historical events)
A
chronicler
11
Q
bevestiging / validering
A
validation
12
Q
opgelucht / ontheven
A
relieved
13
Q
onervaren
A
inexperienced
14
Q
ambitieus
A
ambitious
15
Q
uitputten
A
drain
16
Q
enthousiast
A
enthusiastic
17
Q
uitgever
A
publisher
18
Q
verkrijgen / verwerven
A
acquire
19
Q
overbrengen (to communicate a message or idea)
A
convey
20
Q
observatie / waarneming
A
observation
21
Q
eerbied / respect
A
reverence
22
Q
dolen / zwerven
A
wander
23
Q
dichtheid
A
density
24
Q
informeel / nonchalant (relaxed and informal in style or matter)
A
casual
25
ongevaarlijk / niet bedreigend
nonthreatening
26
onmiddelijk
instantly
27
terugblikken / herinneren
reminisce
28
intimiteit (a close and personal connection)
intimacy
29
perspectief
prespective
30
aarzelen
hesitate
31
verbijsterd / stomverbaasd
stunned
32
gemoedelijkheid (a friendly and down-to-earth manner)
folksiness
33
relateren / verband leggen
relate
34
blootstelling
exposure
35
voorgevoel / buigen
hunch
36
uitzwermen / uitsmeren
sprawl
37
afbeelden / beschrijven
depict
38
tentoonstellen / tentoonstelling
exhibit
39
betoverd / gecharmeerd
charmed
40
afwijzen / wegwuiven
brush off
41
variëren
vary
42
vasthoudendheid / volharding
persistence
43
toestemming / instemmen
consent
44
gebaar / gebaren maken
gesture
45
reflex
reflex
46
uitgeput
exhausted
47
aarzeling
hesitation
