vocabulario p.200 - 201 Nl--> Sp Flashcards
1
Q
het sprookje/verhaal
A
el cuento
2
Q
vertellen
A
contar
3
Q
mevrouw
A
doña
4
Q
eten
A
comer
5
Q
de kastanje
A
la castaña
6
Q
de herfst
A
el otoño
7
Q
werken
A
trabajar
8
Q
dineren
A
cenar
9
Q
de ui
A
la cebolla
10
Q
de gaucho (de Argentijnse cowboy)
A
el gaucho
11
Q
luisteren
A
escuchar
12
Q
de chachacha
A
el chachachà
13
Q
de jurist
A
el/la jurista
14
Q
briljant
A
genial
15
Q
rennen
A
correr
16
Q
snel
A
ràpido
17
Q
stelen
A
robar
18
Q
de roos
A
la rosa
19
Q
waarvoor leer je Spaans?
A
?Pare qué estudias español?
20
Q
studeren/leren
A
estudiar
21
Q
om te reizen
A
para viajer
22
Q
naar
A
a
23
Q
in een hotel
A
en un hotel
24
Q
op Tenerife
A
en Tenerife
25
kopen
comprar
26
een perceel (huis o/h platteland)
una finca
27
bezoeken
visitar
28
Cubaans
Cubano/-a
29
de vakantie doorbrengen
pasar las vacanciones
30
de familie/het gezin
la familia
31
de Spaanse collega's
los colegas españoles
31
mijn partner
mi pareja
32
de collega
el/la colega
33
Welke redenen zijn persoonlijk?
?Qué motivos son personales?
34
beroepsmatig/werkgerelateerd
profesional
35
persoonlijk/privé
personal
36
het werkwoord
el verbo
37
de tabel/het schema
la tabla
38
regelmatig
regular
39
ik
yo
40
jij
tù
41
hij/zij, ze
él/ella
42
u (ev)
usted
43
wij/we
nosotros/nosotras
44
jullie
vosotros/vosotras
45
zij/ze (mv)
ellos/ellas
46
u (mv)
ustedes
47
het persoonlijk voornaamwoord
el pronombre personal
48
alleen/slechts
solo
49
benadrukken
enfatizar
50
of
o/si
51
vergelijken
contrastar
52
voor
para
53
als beleefdheidsvorm
para el trato fomal
54
wij spreken...aan
nos dirigimos a
55
aanspreken
dirigirse a
56
meer dan
màs de
57
niet...maar
no...sino
58
zeggen
decir
59
het gaat om
se trata de
60
gaan om
tratarse de
61
klassiek
clàsico/-a
62
het appartement
el apartamento
63
ze spreken elkaar met 'jij' aan
se hablan de 'tu'
64
het tutoyeren
el tuteo
65
gebruikelijk
normal
66
veel
muchos/-as
67
zelfs
incluso
68
de winkel
el tienda
69
het café
el bar
70
schrijven
escribir
71
met behulp van
con ayuda de
72
het element/het onderdeel
el elemento
73
Argentinië
Argentina
74
Andalusië
Andalucía
75
de vriend(in)
el/la amigo/-a
76
opschrijven
anotar
77
presenteren
presentar
78
nu
ahora
79
het resultaat
el resultado
80
zijn
haber
81
de overeenkomst
la coincidencia
82
de geschiedenis
la historia
83
de tekst
el texto
84
over
sobre
85
de oorsprong
el origen
86
onderstrepen
subrayar
87
alle woorden die u begrijpt
todas las palabras que entiende
88
begrijpen
entender
89
waar komen...vandaan?
?De dónde vienen....?
90
komen
venir
91
80 procent
el 80% (ochenta por ciento)
92
komt uit het Latijn
viene del Latin
93
Het Latijn
el latin
94
bijvoorbeeld
po ejemplo
95
de fabriek
la fábrica
96
het ziekenhuis
el hospital
97
het fruit
la fruta
98
de rest
el resto
99
veel woorden
muchas palabras
100
komen uit het Arabisch
son del árabe
101
het Arabisch
el árabe
102
de olie
el aceite
103
de rijst
el arroz