vocabulario p.200 - 201 Nl--> Sp Flashcards
het sprookje/verhaal
el cuento
vertellen
contar
mevrouw
doña
eten
comer
de kastanje
la castaña
de herfst
el otoño
werken
trabajar
dineren
cenar
de ui
la cebolla
de gaucho (de Argentijnse cowboy)
el gaucho
luisteren
escuchar
de chachacha
el chachachà
de jurist
el/la jurista
briljant
genial
rennen
correr
snel
ràpido
stelen
robar
de roos
la rosa
waarvoor leer je Spaans?
?Pare qué estudias español?
studeren/leren
estudiar
om te reizen
para viajer
naar
a
in een hotel
en un hotel
op Tenerife
en Tenerife
kopen
comprar
een perceel (huis o/h platteland)
una finca
bezoeken
visitar
Cubaans
Cubano/-a
de vakantie doorbrengen
pasar las vacanciones
de familie/het gezin
la familia
de Spaanse collega’s
los colegas españoles
mijn partner
mi pareja
de collega
el/la colega
Welke redenen zijn persoonlijk?
?Qué motivos son personales?
beroepsmatig/werkgerelateerd
profesional
persoonlijk/privé
personal
het werkwoord
el verbo
de tabel/het schema
la tabla
regelmatig
regular
ik
yo
jij
tù