Vocabulaire la famille, la vie, la mort Flashcards

1
Q

Heb je de film “Een man en een vrouw” gezien?

A

Tu as vu le film “Un homme et une femme”?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De hond is de beste vriend van de mens.

A

Le chien est le meilleur ami de l’homme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De mensen zeggen zoveel.

A

Les gens disent tant de choses.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De mensheid wordt geconfronteerd met ernstige problemen.

A

L’humanité est confrontée à de graves problèmes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Zich vergissen is menselijk.

A

Se tromper, c’est humain.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Arme mensen uitbuiten is onmenselijk.

A

Exploiter les pauvres gens, c’est inhumain.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het menselijk vlees is zeer zacht.

A

La chair humaine est très tendre.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De hersenen van de mens zijn meer ontwikkeld dan die van de dieren.

A

Le cerveau de l’homme est plus développé que celui des animaux.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De mannelijke bevolking is minder talrijk dan de vrouwelijke bevolking.

A

La population masculine est moins nombreuse que la population féminine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Onze buur is een belangrijke meneer.

A

Notre voisin est un monsieur important.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Uw grootmoeder is een charmante vrouw.

A

Votre grand-mère est une dame charmante.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De foto stelt een juffrouw voor zittend tussen haar vader en haar moeder.

A

La photo représente une demoiselle assise entre son père et sa mère.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Dames, juffrouwen, heren, goedenavond. Dit zijn de belangrijkste punten van de actualiteit.

A

Mesdames, Mesdemoiselles, Messieurs, bonsoir. Voici les principaux titres de l’actualité.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wittebroodsweken

A

La lune de miel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De huwelijksreis

A

Le voyage de noces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Fréderic en Thierry zijn tweelingen.

A

Fréderic et Thierry sont des jumeaux.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Anne en Isabelle zijn tweelingen.

A

Anne en Isabelle sont des jumelles.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ze lijken als twee druppels water op elkaar.

A

Elles se ressemblent comme deux gouttes d’eau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Etienne leeft graag alleen.

A

Etienne aime vivre seul.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

De kleine jongen heeft mij een levendige blik toegeworpen.

A

Le petit garçon m’a jeté un regard vivant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Miljoenen mensen slagen er nauwelijks in om te overleven.

A

Des millions de gens parviennent à peine à survivre.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Weggaan is een beetje sterven.

A

Partir c’est mourir un peu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Is de ziel volgens u sterfelijk of onsterfelijk?

A

Est-ce que l’âme est mortelle ou immortelle, à votre avis?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Dit is geen moord, het is een zelfmoord.

A

Ce n’est pas un meurtre, c’est un suicide.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Na het vertrek van Elise heeft hij zelfmoord willen plegen.

A

Après le départ d’Elise, il a voulu se suicider.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wilt u gans uw leven vrijgezel blijven?

A

Voulez-vous rester célibataire toute votre vie?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Zegt het huwelijk u niets?

A

Est-ce que le mariage ne vous dit rien?

28
Q

Na 5 jaar huwelijk hebben zijn vrouw en hij zich laten scheiden.

A

Après cinq ans de mariage, sa femme et lui ont divorcé.

29
Q

Een echtscheiding na 5 jaar, dat is niet zeldzaam hedentendage.

A

Le divorce après cinq ans, ce n’est pas rare de nos jours.

30
Q

Nu woont hij samen met een andere vrouw.

A

Maintenant, il cohabite avec une autre femme.

31
Q

Ja, er zijn er meer en meer die gaan samenwonen zonder te trouwen.

A

Oui, il y en a de plus en plus qui se mettent en ménage sans se marier.

32
Q

Men ziet meer en meer niet gehuwde koppels.

A

On voit de plus en plus de couples non mariées.

33
Q

Ik ben de jonggehuwden gaan feliciteren.

A

Je suis allé féliciter les jeunes mariés.

34
Q

Ik heb de bruid gekust.

A

J’ai embrassé la mariée.

35
Q

Ik heb de hand gedrukt van de bruidegom.

A

J’ai serré la main au jeune mariée.

36
Q

Ik heb een overlijdensbericht van een neef gekregen.

A

J’ai reçu un fair-part de décès d’un cousin.

37
Q

Ik moet naar de begrafenis gaan.

A

Il fallait que j’aille au l’enterrement.

38
Q

Wilt u de naam van mijn man of mijn meisjesnaam?

A

Voulez-vous le nom de mon mari, ou mon nom de jeune fille?

39
Q

Ik werd grootgebracht door mijn grootmoeder.

A

J’ai été élevé par ma grand-mère.

40
Q

De grootouders houden in het algemeen veel van hun kleinkinderen.

A

Les grands-parents aiment en général beaucoup leur petits-enfants.

41
Q

Maar het zijn de ouders die hun kinderen moeten opvoeden. Het zijn zij die verantwoordelijk zijn voor hun opvoeding.

A

Mais ce sont les parents qui doivent éduquer leurs enfants. Ce sont eux qui sont responsables de leur éducation.

42
Q

De moeder van Etienne was hertrouwd en hij hield niet van zijn stiefvader. Deze hield nochtans van zijn stiefzoon.

A

La mère d’Etienne s’était remariée et il n’aimait pas son beau-père. Celui-ci aimait pourtant son beau-fils.

43
Q

De vader van Isabelle was hertrouwd en zij hield niet van haar stiefmoeder. Deze hield nochtans van haar stiefdochter.

A

Le père d’Isabelle s’était remarié et elle n’aimait pas sa belle-mère. Celle-ci aimait pourtant sa belle-fille.

44
Q

De meerderheid van de schoonvaders kunnen het tamelijk goed vinden met hun schoonzonen.

A

La plupart des beaux-pères s’entendent assez bien avec leurs beaux-fils.

45
Q

Maar het schijnt dat er veel schoonmoeders zijn die het niet goed kunnen vinden met hun schoondochters.

A

Mais il semble qu’il y a beaucoup de belles-mères qui se n’entendent pas bien avec leurs belles-filles.

46
Q

Men heeft haar gezegd dat ze geen kinderen kan krijgen. In dat geval heeft ze er één geadopteerd.

A

On lui a dit qu’elle ne peut pas avoir d’enfants. Alors elle en a adopté un.

47
Q

Ze laat zich helpen door een werkster.

A

Elle se fait aider par une femme de ménage.

48
Q

De oudste is 30 jaar en de jongste is 8 jaar.

A

L’aîné a30 ans et le cadet a 8 ans.

49
Q

Jaloersheid verandert de liefde in het tegengestelde : de haat.

A

La jalousie transforme l’amour en son contraire : la haine.

50
Q

De kinderen hebben behoefte aan veel genegenheid.

A

Les enfants ont besoin de beaucoup d’affection.

51
Q

Ze kunnen zo lief zijn.

A

Ils peuvent être si gentils.

52
Q

Maar men moet vermijden om hen te verwennen.

A

Mais il faut éviter de les gâter.

53
Q

Het is een film verboden voor minderjarigen.

A

C’est un film interdit aux mineurs.

54
Q

Op welke leeftijd wordt men meerderjarig in Frankrijk?

A

A quel âge devient-on majeur en France?

55
Q

Babysitten is een goed middel om een beetje zakgeld te verdienen.

A

Faire du babysitting est un bon moyen de gagner un peu d’argent de poche.

56
Q

Ik was toen nog een kind.

A

J’étais encore un enfant alors.

57
Q

Ik heb een gelukkige kindertijd gehad.

A

J’ai eu une enfance heureuse.

58
Q

Mijn vader gaf me soms een standje, maar uit goedheid.

A

Mon père me grondait parfoit, mais avec bonté.

59
Q

Zij zou graag haar geboorteland terug zien.

A

Elle voudrait revoir son pays natal.

60
Q

Zij zou graag het land terug zien waar haar voorouders hebben geleefd.

A

Elle voudrait revoir la terre ou ont vécu ses ancêtres.

61
Q

Zij zou graag de plaatsen terug zien waar ze begraven zijn.

A

Elle voudrait revoir les lieux où ils sont enterrés.

62
Q

Dit zijn strikt mijn persoonlijke zaken.

A

Ce sont strictement mes affaires personnelles.

63
Q

Moeit u zich niet met mijn privé-leven.

A

Ne vous mêlez pas de ma vie privée.

64
Q

De ouderdom is niet noodzakelijk triest.

A

La vieillesse n’est pas nécessairement triste.

65
Q

Grootvader zei altijd : ik ben geen oude man. Ik ben een man van de derde leeftijd.

A

Grand-père dissait toujours : je ne suis pas un vieillard. Je suis un homme du troisième âge.

66
Q

Ik heb verre verwanten in Canada.

A

J’ai parents lointains au Canada.

67
Q

De commisaris is familie van mij.

A

Le commissaire est un parent à moi.