Vocabulaire 48-49 N-F (sommige) Flashcards
1
Q
achterlaten
A
laisser
2
Q
de maten
A
les potes
3
Q
er bestaat/bestaan
A
il existe
4
Q
laat zien!
A
fais voir!
5
Q
vroeger
A
avant, autrefois
6
Q
bijna
A
presque
7
Q
c’est dommage
A
dat is jammer
8
Q
de onderneming
A
l’enterprise
9
Q
meedoen aan
A
participer à
10
Q
je moet
A
il faut
11
Q
naargelang, volgens
A
selon
12
Q
voor (plaats)
A
devant
13
Q
helpen
A
aider