voc Horatius Flashcards
1
Q
tribuere
A
verlenen
2
Q
opponere
A
tegenoverstellen
3
Q
sapere
A
wijs zijn, smaken
4
Q
inhorrescere
A
beginnen te trillen
5
Q
ver
A
veris o lente
6
Q
tremere
A
sidderen
7
Q
atqui
A
en toch, welnu
8
Q
adsectari
A
blijven meegaan
9
Q
sudor
A
zweet
10
Q
manare
A
druipen
11
Q
visere
A
gaan zien
12
Q
meditari
A
medenken
13
Q
instare
A
aandringen, vlakbij zijn
14
Q
consumere
A
verbruiken, besteden
15
Q
purus
A
zuiver