voc+gram Flashcards
1
Q
een truc, hulpmiddel
A
une astruce
2
Q
de schoonheid
A
la beauté
3
Q
een borts
A
un buste
4
Q
een experiment
A
une expérience
5
Q
een wimper
A
un cil
6
Q
een enkel
A
une cheville
7
Q
een ellenboog
A
un coude
8
Q
een schedel
A
un crâne
9
Q
een dij
A
une cuisse
10
Q
een wang
A
une joue
11
Q
een bil
A
une fesse
12
Q
een voorhoofd
A
un front
13
Q
een heup
A
une hanche
14
Q
een lip
A
une lèvre
15
Q
een kuit
A
un mollet
16
Q
een navel
A
un nombril
17
Q
een teen
A
un orteil
18
Q
een handpalm
A
une paume
19
Q
een borstkas
A
une poitrine
20
Q
een dieet
A
un régime
21
Q
een borst
A
un seine
22
Q
een wenkbrouw
A
un sourcil
23
Q
globaal, algemeen
A
global(e)
24
Q
natuurlijk
A
naturel(le)
25
zwaarlijvig
obèse
26
bleek
pâle
27
slank
svelte
28
bruinen
bronzer
29
vleien
flatter
29
aanklagen
dénoncer
30
epileren
épiler
31
improviseren
improviser
32
benadrukken
insister sur
32
nadenken
réfléchir
33
scheel kijken
loucher
34
slagen in
parvenir à
35
zweten
transpirer
36
ook/eveneens
également
37
dankzij
grâce à
37
het gaat over
il s'agit de
38
tijdens
lors de
39
volgens
selon
40
de bewegelijkheid
l'agilité
41
het liefdesverdriet
le chargin d'amour
42
een ontdekking
une decouverte
43
een inspanning
un effort
44
een plaats
un endroit
45
het vet
la graisse
46
een spier
un muscle
47
de zwaarlijvigheid
l'obésité
48
een been/bot
un os
49
een long
un poumon
50
een bodem, een vloer
un sol
51
een richting
un sens
52
vermoeiend
fatigant
53
stevig
solide
54
compenseren
compenser
55
samentrekken
contracter
56
kruisen tegenkomen
croiser
57
zitten
etre assis
58
uitademen
expirer
59
inademen
inspirer
60
zich meten met
se mesurer avec
61
zich buigen
se pencher
62
vooruitgaan
progresser
63
vertragen
ralentir
64
loslaten
relâcher
65
opspannen
serrer
66
gaan halen
aller chercher
66
een verkoudheid oplopen
atttraper froid
67
dat dient om
ça sert à
68
de uitdaging aangaan
relever le défi
69
rechtop, rechtstaand
debout
70
onopvallend, discreet
discretement
71
een spreekkamer
u cabinet
72
een pil
un cachet
73
een lepel
une cuillerée
74
een diagnose
un diagnostic
75
een medisch onderzoek
un examen médical
76
de koorts
la fièvre
77
een druppel
une goutte
78
de verbeelding
l'imagination
79
een huisarts
un médicin
80
een verband
un pansement
80
een voorschrift
une ordonnance
81
een wonde
un plaie
82
een gips
un plâtre
83
een voorschrift
une prescription
84
een röntgenfoto
une radiographie
85
een verkoudheid
un rhume
86
een wachtzaal
une salle d'attente
87
de hoest
la toux
88
een huisbezoek
une visite à domicile
89
verzwakt
affaibli
90
moeilijk
compliqué
91
diep
profond
92
school-
scolaire
93
oververhit
surchauffé
94
dringend
urgent
95
gaan liggen
s'allonger
96
circuleren/rondgaan
circuler
97
ontsmetten
désinfecter
98
verwijderen/uitdoen
enlever
99
niezen
éternuer
100
strekken
étendre
101
onderzoeken
examiner
102
genezen
guérir
102
wegen
peser
102
voorschrijven
prescrire
103
bloeden
saigner
103
flauwvallen
s'évanouir
103
(de mond) spoelen
(se) rincer (la bouche)
103
ondergaan
subir
103
zich verzorgen
se soigner
104
er goed/slecht uitzien
avoir bonne/mauvais mine
104
hoesten
tousser
104
een loopneus hebben
avoir le nez qui coule
105
besmet zijn met
être atteint/atteinte par
105
er niet in slagen
ne pas y arriver
105
het is beter te
il vaut mieux
105
alstublieft
je vous en prie
106
flauwvallen
tomber dans les pommes
107
ziek worden
tomber malade