Voc. 360-379 Flashcards
1
Q
Tandem
A
Bijwoord
Uiteindelijk
2
Q
Tum of tunc
A
Bijwoord
Op dat moment; dan
3
Q
Ubi
A
Bijwoord
Waar; (daar) waar
4
Q
Non
A
Ontkenning
Niet
5
Q
Ac of atque
A
Nevenschikkend voegwoord
En
6
Q
At
A
Nevenschikkend voegwoord
Maar
7
Q
Aut
A
Nevenschikkend voegwoord
Of
8
Q
Autem
A
Nevenschikkend voegwoord
Maar; echter
9
Q
Enim
A
Nevenschikkend voegwoord
Want
10
Q
Et
A
Nevenschikkend voegwoord
En; ook
11
Q
Nam
A
Nevenschikkend voegwoord
Want
12
Q
Nec of neque
A
Nevenschikkend voegwoord
En niet; ook niet
13
Q
-que
A
Nevenschikkend voegwoord
En
14
Q
Sed
A
Nevenschikkend voegwoord
Maar
15
Q
Quamquam
A
Onderschikkend voegwoord
Hoewel