voc 143-144 Flashcards
1
Q
het toestel
A
l’appareil
2
Q
de bak
A
le bac
3
Q
de richtingaanwijzer
A
le clignotant
4
Q
het deksel
A
le couvercle
5
Q
de oven
A
le four
6
Q
het stuur van een fiets
A
le guidon
7
Q
de uitvinder
A
l’inventeur
8
Q
de plakband
A
le papier collant
9
Q
de straal
A
le rayon
10
Q
het systeem
A
le système
11
Q
het alarm
A
l’alarme
12
Q
de warmte
A
la chaleur
13
Q
de verbeelding
A
l’imagination
14
Q
de uitvingding
A
l’invention
15
Q
het voedsel
A
la nourriture
16
Q
het wiel
A
la roue
17
Q
het leven
A
la vie
18
Q
de ruit
A
la vitre
19
Q
ingewikkeld
A
compliqué
20
Q
verstrooid
A
distrait
21
Q
plat
A
plat
22
Q
praktisch
A
pratique
23
Q
zonne
A
solaire
24
Q
verbergen
A
cacher
25
ontwerpen, maken
créer
26
ontdekken
découvrir
27
maken, fabriceren
fabriquer
28
bedenken
imaginer
29
uitvinden
inventer
30
opheffen
lever
31
mengen
mélanger
32
zijn plan trekken
se débrouiller
33
beginnen te
se mettre à
34
spotten met
se moquer de
35
dienen om voor
servir à
36
elkaar aanraken
se toucher
37
omdraaien
tourner
38
door middel van
à l'aide de
39
binnenin
à l'interieur
40
dankzij
grâce à
41
de magneet
l'aimant
42
de aan uit knop
le bouton marche-arrêt
43
de drukknop
le bouton-pression
44
het elektrisch circuit
le circuit électrique
45
de stroom
le courant
46
de elektrische draad
le fil électrique
47
de schakelaar
l'interrupteur
48
de motor
le moteur
49
de riem
la bande
50
de batterij
la batterie/ la pile
51
de plaat
la plaque
52
het handvat
la poignée
53
het stopcontact
la prise courant
54
de toets
la touche
55
in hout
en bois
56
in leder
en cuir
57
in ijzer
en fer
58
in metaal
en métal
59
in plastic
en plastique
60
in glas
en verre
61
drukken
appuyer
62
knipperen
clignoter
63
uitrusten met
équiper de
64
vastmaken
fixer
65
werken
fonctionner
66
werken (het werkt)
marcher
67
aanzetten
mettre en marche
68
plaatsen
placer
69
verbinden
relier