voc Flashcards
1
Q
gepast
A
adequaat
2
Q
vast, onveranderlijk
A
statisch
3
Q
afspraak
A
conventie
4
Q
doen alsof, beweert
A
pretenderen
5
Q
universeel geldend
A
universaliteit
6
Q
met woorden
A
verbaal
7
Q
schoonheid
A
esthetisch
8
Q
organisatie
A
bestel
9
Q
hoogtepunt
A
culminatiepunt
10
Q
belangrijk, cruscaal
A
primordiaal
11
Q
andere kant, het verzet
A
oppositie
12
Q
onbelangrijk
A
trivialiseren
13
Q
stil staan
A
verstard
14
Q
nabootsen van iets
A
epigonisme
15
Q
vanzelfsprekend
A
evidentie