virus detectie en diagnostiek Flashcards

1
Q

Virusdetectie

A

Virus diagnostiek detectie en identificatie van virussen.
* Kweek ( en isolatie)  wordt niet vaak gebruikt.
o Cytopathologische effect/ immunoflueorescentie.
* Detectie van virale-specifieke eiwitten & antistoffen.
o Immunofluorescentie (IFA).
o Enzyme immunoassays (ELISA).
o Agglutinatie reactie.
o Western blot.
* Detectie van viraal nucleïnezuur.
o PCR (kwalitatief en kwantitatief), LCR, branched DNA, NASBA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Herpes simplex virus type 2

A
  • Besmetting via sexueel contact.
  • 37% van de infecties verloopt symptomatisch.
  • 80% herpes genitalis veroorzaakt door HSV-2 20% door HSV-1.
  • Frequente recidieven (vanwege latentie).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Detectie van HSV-2 infectie

A
  • Kweek -> blaasjesvocht – kweek –IFA.
  • Antigeen detectie -> huidcellen – IFA.
  • Antistof detectie -> serum – ELISA, IFA.
  • PCR -> blaasjesvocht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Virale cytopathologisch effect

A
  • Celdood.
    o Afronden, aggregatie, loslaten van de cellen.
  • Cel morfologie/histologische veranderingen.
    o Intracellulaire insluitlichamen.
  • Syncytium (polykaryocyten) = samengaan van meerdere cellen waardoor reuzen cellen ontstaan -> virussen verspreiden zich intracellulair er ontstaan ‘multi-nucleated’ cellen -> ontwijken van immuunsysteem.
  • Celoppervlakken veranderingen.
    o Virale antigeen expressie, hemadsorptie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Herpes simplex type 1

A
  • Diverse ziekteverschijnselen: encefalitis, koortslip, laesies in mond, keel, neonatale infectie, huid en oog infectie.
  • Seroprevalentie HSV-1 is 90-95%.
  • Behandeling: Acylovir.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Virus detectie bij HSV-1 encephalitis

A
  • Kweek -> liquor.
  • Antigeen detectie -> n.v.t.
  • Antistof detectie -> serum, liquor (ELISA).
  • Nucleïnezuur detectie -> liquor.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Indirecte immunofluorescentie voor de detectie van antistoffen

A

Indirecte immunofluorescentie voor de detectie van antistoffen
* Hoge gevoeligheid, weinig achtergrond kleuring.
* Maar een type conjugaat nodig.
* Aantonen van zowel antigeen als antilichaam mogelijk.
Afbeelding (1) (p7) - antigeen is gebonden aan de matrix waarna antistoffen van patiënt materiaal eraan binden (coating bestaat uit antigeen).
Afbeelding (2) (p7) - anti-Ig antiglobulin met fluorescent label bindt aan de antistoffen van de patiënt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Interpretatie van herpesvirus serologie

A
  • Antistof titers meten in bloed en/of liquor bij verdenking van encefalitis.
  • Titer: hoogste verdunning van het serum met een positief resultaat.
  • IgM, IgG en IgA bepaling.
  • Gepaard serumpaar afgenomen tijdens acute fase en 10-14 dagen later.
  • Viervoudige titerstijging is significant.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Respiratoir syncytieel virus.

A
  • Familie paramyxoviridae.
  • Belangrijke oorzaak van luchtweginfecties bij jonge kinderen.
  • Overdracht via grotere druppels, handen en voorwerpen.
  • Port d’entree: neus en oog.
  • Hoge antistof titers geven geen bescherming.
  • Bij diagnostiek is snelheid en eenvoud van levensbelang.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Diagnostiek RSV

A
  • Kweek -> keeluitstijk .
  • Antigeen detectie. -> keeluitstrijk (met cellen, want daar zit het virus in).
  • Antistof detective -> serum (ELISA).
  • PCR -> keeluitstrijk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Directe detectie van RSV.

A
  • Voor snelle detectie op nasopharynx monsters.
  • Lage gevoeligheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hepatitis B virus

A
  • Hepadnaviridae.
  • ds DNA virus met envelop.
  • Ziektebeeld: hepatitis.
  • Transmissie via bloed, seksueel en verticaal (moeder-kind).
  • Persistente infecties.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Serologie HBV

A
  • HBsAG – Hepatitis Surface Antigen.
  • HBcAG – Nucleocapsid Core.
  • HBeAG – Nucelocapsid Core.
  • Anti-HBc –
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Elisa: Enzyme linked immune-sorbent assay

A
  • Detectie van antilichamen en antigenen.
  • Kwantificeren is mogelijk.
  • Zeer gevoelig en specifiek.
  • Geschikt voor grote aantallen monsters.

Hoeveelheid antistof is gerelateerd aan de hoeveelheid kleurstof/ eindproduct gemeten d.m.v. spectrofotometer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Multiplex ELISA-assay

A

Aan gekleurde beads wordt virusantigeen gekoppeld, per kleur bead een verschillende virus(variant). Na antistoffen incubaties wordt per kleur bead het PE lichtsignaal gemeten. Zo kan bijvoorbeeld in de bevolking vastgesteld worden welk virus(variant) er op dat moment heerst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Acute HBV-infectie (bovenste afbeelding p9)

A
  • HBsAG en HbeAG verdwijnen uit het bloed.
  • Vervolgens IgG response: bij 90% is het virus geklaard.
  • Anti-HB core levenslang positief.
17
Q

Chronische HBV-infectie (onderste afbeelding p9)

A
  • Chronische infectie bij 5% van de patiënten.
  • HBsAG positief voor langeretijd: twee groepen patiënten (actieve HBV replicatie en niet-actief).
18
Q

Influenza A virus

A
  • Familie ortho
  • Gesegmenteerd RNA virus met envelop.
  • Brugvorming tussen rode bloed cellen en door een hemagglutinerend antigeen op het virus.
  • Viruskwantificatie op basis van hemagglutinine (HA).
19
Q

Detectie van virale-specifieke eiwitten & antistoffen: agglutinatie reactie

A
  • Relatie tussen hoeveelheid virus en mate van hemagglutinatie
  • Hemagglutinerend vermogen verschilt per virus.
  • HA titer = hoogste verdunning met agglutinatie
  • HAR = met deze serologische test kunnen de diverse influenza A stammen goed onderscheiden worden.
20
Q

Human immunodeficiency virus type 1

A
  • ss RNA virus met envelop.
  • Ziektebeeld: AIDS.
  • Transmissie via bloed, seksueel en verticaal (moeder-kind).
  • Letale infectie, maar door HAART chronische infectie.
21
Q

Diagnostiek van HIV-1 infectie

A
  • Kweek -> PBMC isolatie en kweek -p24ELISA.
  • Antigeen detectie -> serum p24 ELISA.
  • Antistof detectie -> serum -> ELISA, western blot.
  • PCR -> serum.
22
Q

HIV test: ELISA voor HIV antistoffen

A
  • 4-6 weken na infectie aantoonbaar.
  • Genetische varianten en subtypen worden door de 4e generatie ELISA gedetecteerd.
  • Bevestigingstest met western blot.
23
Q

HIV test - bevestiging met Western blot:

A
  • 1: positieve controle
  • 2: negatieve controle
  • Sample A: negatief
  • Sample B: ondetermineerbaar
  • Sample C: positief
24
Q

Additionele HIV-testen

A
  • Snel test -> screening bij GGD.
  • Antigeen (p24): vroege detectie bij kinderen van HIV positieve moeders.
  • Markers voor progressie: virale load bepaling met real-time PCR.
  • Monitoring van therapie: virale load bepaling met real-time PCR, HIV-genotypering.
25
Q

Virus isolatie: voordelen en nadelen

A

Voordelen:
Specifiek
isolatie infectieus virus
Nadelen:
Tijdrovend
Ervaren personeel nodig

26
Q

Aantonen van antigeen of antistof (EIA) voordelen en nadelen

A

voordelen:
Snel, sensitief
Grote aantallen
Commerciële kits
nadelen:
Antisera verreist
False-positieve resulaten
Interpreatie soms moeilijk

27
Q

Aantonen van nucleïne zuur voordelen en nadelen

A

voordelen:
Snel en zeer sensitief
Aantonen van gemengde infecties
nadelen:
Kostbaar
Laboratorium inrichting
Contaminatie

28
Q

IF Serologie voordelen en nadelen

A

voordelen:
Snel: semi0kwantitatief
nadelen:
Veel ervaring nodig

29
Q

diverse patiënten materialen die gebruikt worden binnen de medische virologie

A
  • Bloed (plasma + cellen, serum).
  • Liquor.
  • Sputum.
  • Feaces.
  • Urine.
  • Neusspoeling.
  • Longenspoeling.
  • Keel uitstrijk.
  • Genitaliën uitstrijk (baarmoederhals).
  • Huid uitstrijk (blaasvocht).
  • Biopt.