Medische virologie [1] Flashcards
Virus
een obligaat intracellulaire parasiet die de machinerie van een gastheer gebruikt om te repliceren.
* Kern bestaat uit RNA of DNA omhuld door een eiwitcapside.
* Eiwitcapside kan omhuld zijn met envelop.
* Klein (18-300nm).
Naakte virussen
capside (eiwit mantel) beschermt het nucleïnezuur.
* Eenvoudige verspreiding.
* Kan uitdrogen met behoud van infectieusiteit.
* Bestand tegen condities in maag-darmkanaal.
* Resistent tegen detergentia en riool.
Enveloped virussen
het nucleïnezuur en capside wordt omgeven door een lipide membraan/envelop.
* Verspreiding d.m.v. druppels, transplantaties, bloed.
* Dient vochtig te blijven.
* Overleeft maag-darmkanaal niet.
* Cellysis niet noodzakelijk voor verspreiding.
Wat kan een virus niet?
- Delen.
- Energie produceren.
- Zelf overleven.
Vermeerderingscyclus:
- Hechting en adsorptie.
Virus hecht zich aan gastheercel via cellulaire receptor.
Viral attachment protein (VAP) = Aanhechtingsplaats van virus die aan cellulaire receptor hecht. - Penetratie.
Binnendringen van virus in gastheercel.
Via endocytose of fusie. - Ontmanteling.
Genetisch materiaal van virus wordt uitgepakt. - Synthese van virale componenten (Biosynthese).
Worden nieuwe eiwitten en genetisch materiaal aangemaakt. - Assemblage.
Nieuw gemaakte eiwitten en genetisch materiaal worden bij elkaar gebracht. - Rijping en vrijkomen.
Vrijkomen van enveloped virussen dmv ‘budding’.
Factoren bepalend voor pathogenese:
- Eigenschappen van het virus.
o Virulentie isolaat; cytopahtologische activiteit.
o Virale dosis. - Gastheercel- lokalisatie van de infectie.
o Toegang tot ‘target tissue’.
o Cel/weefsel tropisme (receptoren).
o Permissieve cellen (replicatie). - Immuunsysteem.
o Competentie van het afweermechanisme.
o Immuniteit.
o Genetische factoren.
Preventie en therapie van virale infectie
- Passieve immunisatie = immuniteit tegen virussen die je hebt als je geboren wordt.
o Maternale immuniteit = antistoffen van moeder zitten in je bloed.
o Antistofpreparaten (hepatitis, rabies). - Actieve immunisatie = vaccinatie.
- Antivirale middelen = behandeling van een virale infectie.
o Neem je van tevoren in.
Transmissie van virussen
- Aerogeen.
- Faecaal-oraal.
- Contact.
- Bloed overdraagbaar.
- Seksueel overdraagbaar.
- Maternaal-neonataal (verticaal).
- Zoönosen (dier naar mens).
Rhinovirus
pathogenese van een ‘verkoudheid’.
Lokalisatie van virusinfecties.
- Luchtweginfecties.
- Gastro-enterale infecties.
- Infecties van het centraal zenuwstelsel.
- Infecties van huid en slijmvliezen.
- Infecties van organen en weefsels.
Virus-cel interactie
- Lytic cel reactie komt vaakst voor.
- Virussen zijn ook in staat om tumoren te veroorzaken.
- Virussen die persistente infectie = cel verspreid steeds heel klein beetje virus.
- Latent infectie = virus houdt zich schuil in de cel.
o Wanneer stress wordt veroorzaakt komt die terug en geeft die een ziekte.
Mechanisme van virussen om het immuunsysteem te ‘ontwijken’
- Antigene variatie (bijv. HIV).
- Latente virussen.
- Productie van eiwitten met immuno-modulerene eigenschappen (bijv. Fc-receptoren; complement-receptoren).
- Blokkeren activiteit van interferon en NK cellen.
- Verminderd antigeen presentatie (bijv. transport van MHC-I moleculen).
Verloop van infecties – 3 uitkomsten
- Acute infectie (rhino-, influenza-, poliovirus).
- Chronische infectie (HIV, HCV, HBV).
- Latente infectie (HSV-1, VZV).
Mazelen virus
- Membraan-bevattende virus met helix nucleocapsid en negatief streng RNA.
- BMR-vaccinatie in westerse landen.
- Gegeneraliseerd infectie – infectie gaat door hele lichaam heen.
- Ontwikkelingslanden veel complicaties (longontsteking/hersenvliesontsteking).
- Klinisch beeld:
o Exantheem (huiduitslag): ontstekingsreactie op mazelenantigeen in de huid.
o Koplik vlekken: op slijmvliezen.
Rubella virus
- Rode hond
Behoort tot de familie van togavirussen. - Twee verschijningsvormen: huiduitslag en congenitale rubellasyndroom.
- Overdracht via luchtwegen, verspreiding naar andere orgaansystemen, o.a. placenta en foetus
- Risico overdracht naar kind 75-100% in eerste trimester bij een primaire infectie.
- Congitale infectie – infectie loopt kind op als die in de baarmoeder zit.