Verus En Priscus Flashcards
1
Q
Cartamen
A
Cartamis, de wedstijd
2
Q
Trahere
A
Thraho,traxi, tractum, trekken, slepen
3
Q
Saepe
A
Dikwijls
4
Q
Vir
A
Viri, de man
5
Q
Mangnus
A
Magna, magnum groot
6
Q
Clamor
A
Clamoris, het geschreeuw, het geroep
7
Q
SED
A
Maar
8
Q
Ipse
A
Ipsa, ipsum, zelf
9
Q
Parere
A
Pareo, parui +dat gehoorzamen
10
Q
Lex
A
Legis de wet
11
Q
Suus
A
Sua, suum. Zijn haar hun
12
Q
Esse
A
Sum,fui zijn
13
Q
Pugnare,
A
pugno, pugnavi, pugnatum vechten, strijden
14
Q
Mors
A
Mortis, de dood
15
Q
Tandem
A
Uiteindelijk, ten slotte