Verschillende perspectieven Flashcards

1
Q

Verschillende perspectieven

A

Iemand die het juiste antwoord geeft:

Frenologie, Binet-Simon, Spearman.

Of iemand die een juiste aanpak heeft:

Piaget, Gardner, Sternberg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Frenologie

A

talenknobbel, hoog voorhoofd is intelligent. Op basis van het hoofd zeggen wat voor persoon je bent.

Gall, kretschmer (1800)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Begaafdheid

A

aangeboren mogelijkheden (dus niet vaardigheden die zijn ontwikkeld d.m.v. leren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Spearman

A

1920

zijn analyse benadrukt één algemene intelligentie factor, oftewel de g-factor (general intelligence). Dit is volgens Spearman de hoofdfactor die de basis vormt van alle psychische activiteiten, dus ook intelligentie.

Geloofde dat dit aangeboren is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

g-factor

A

general intelligence

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Catell

A

1960

maakt onderscheid in twee factoren van intelligentie, fluid intelligence (fG, fysiologisch -> nature) en crystallized intelligence (cG, werking met omgeving -> nuture) in wisselwerking met omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gekristalliseerde intelligentie

A

De kennis die een persoon heeft verworven plus de vaardigheid om toegang te krijgen tot die kennis.

Bijv. alle namen kunnen opnoemen van hoofdsteden in Europa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vloeibare intelligentie

A

de vaardigheid om complexe relaties te zien en problemen op te lossen.

Iemand die dit had: Einstein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Thurstone

A

1930

7 factoren van intelligentie, het intelligentieprofiel. Het intelligentieprofiel van mensen is maakbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De 7 factoren van intelligentie, het intelligentieprofiel

A

N = numerieke bekwaamheid

W = woordenkennis

V = verbale bekwaamheid (= vlot praten)

Ri = ruimtelijke inzicht

R = logisch redeneren

P = perceptie (snel en goed waarnemen)

G = geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

N

W

V

Ri

R

P

G

A

N = numerieke bekwaamheid

W = woordenkennis

V = verbale bekwaamheid (= vlot praten)

Ri = ruimtelijke inzicht

R = logisch redeneren

P = perceptie (snel en goed waarnemen)

G = geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wechsler test

A

individuele test

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Robert Sternberg

A

triarchische theorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly