verplaatsingen/ vervoer/ verkeer Flashcards
1
Q
een vliegtuig
A
un avion
2
Q
een boot
A
un bateau
3
Q
een (auto)bus
A
un (auto)bus
4
Q
een motor
A
une moto
5
Q
de metro
A
le métro
6
Q
een trein
A
un train
7
Q
een tram
A
un tram
8
Q
een fiets
A
un vélo
9
Q
een auto
A
une voiture
10
Q
een vrachtwagen
A
un camion
11
Q
een kruispunt
A
un carrefour
12
Q
een rotonde
A
un rond-point
13
Q
een politieagent
A
un agent (de police)
14
Q
het verkeer
A
le traffic
15
Q
een verkeersopstopping
A
un embouteillage
16
Q
een helikopter
A
un hélicoptère
17
Q
vervoeren naar, brengen naar, besturen
A
conduire
18
Q
oversteken
A
traverser
19
Q
een vliegveld
A
un aéroport
20
Q
een station
A
une gare
21
Q
rechtdoor
A
tout droit
22
Q
naar links
A
à gauche
23
Q
naar rechts
A
à droite
24
Q
tot aan
A
jusqu’à
25
op het einde van
au bout de
26
recht voor u
droit devant vous
27
op uw rechterkant
sur votre droite
28
op uw linkerkant
sur votre gauche
29
de verkeerslichten
les feux
30
afslaan
tourner
31
volgen
suivre
32
het vervoer
le transport
33
de aankomst
l'arrivée
34
een (brede) laan
une avenue