uiterlijke kenmerken Flashcards
groot
grand, grande
klein
petit, petite
blond
blond, blonde
roodharig
roux, rousse
lang
long, longue
kort
court, courte
mooi
beau, belle
een bril
des lunettes
een baard
une barbe
een snor
une moustache
Ik ben ziek.
Je suis malade.
Ik heb hoofdpijn/ buikpijn/ tandpijn.
J’ai mal à la tête/ au ventre/ aux dents.
Ik heb zwart haar.
J’ai les cheveux noirs.
Ik heb gekruld haar.
J’ai les cheveux bouclés.
Ik heb steil haar.
J’ai les cheveux lisses.
Ik heb bruine ogen.
J’ai les yeux bruns.
Ik draag een bril.
Je porte des lunettes.
gespierd
musclé, musclée
vriendelijk
gentil, gentille
lijken, schijnen
sembler
stevig gebouwd
costaud, costaude
stout
méchant, méchante
sportief
sportif, sportive
avontuurlijk
aventureux, aventureuse