Verleden / Heden Flashcards
Komen
Kwan / Kwamen
Ben gekomen
Venir
Gaan
Ging / Gingen
Ben gegaan
Ir
Leggen
Legde / Legden
Heb gelegd
Poner
Nemen
Nam / Namen
Heb genomen
Tomar (agarrar)
Liggen
Lag / Lagen
Heb gelegen
Acostar
Drinken
Dronk / Dronken
Heb gedronken
Tomar
Geven
Gaf / Gaven
Heb gegeven
Dar
Krijgen
Kreeg / Kregen
Heb gekregen
Conseguir
Huilen
Huilde / Huilden
Heb gehuild
Llorar
Laten
Liet / Lieten
Heb gelaten
Dejar
Maken
Maakte / Maakten
Heb gemaakt
Hacer
Doen
Deed / Deden
Heb gedaan
Hacer
Lijken
Leek / Leken
Heb geleken
Parecer
Zeggen
Zei / Zeiden
Heb gezegd
Decir
Pratten
Praatte / Praatten
Heb gepraat
Hablar
Kijken
Keek / Keken
Heb gekeken
Mirar
Zien
Zag / Zagen
Heb gezien
Ver
Stuur
Stuurde / Stuurden
Heb gestuurd
Mandar
Zijn
Was / Waren
Ben geweest
Ser / Estar
Hebben
Had / Hadden
Ben gehad
Tener
Zitten
Zat / Zaten
Heb gezeten
Sentar
Kopen
Kocht / Kochten
Heb gekocht
Comprar
Verkopen
Verkocht / Verkochten
Heb verkocht
Vender
Koken
Kookte / Kookten
Heb gekookt
Cocinar