Verdiepingsvragen GEZ Psych samenvatting Flashcards

1
Q

Macrofagen in het niet-specifiek afweersysteem (2e afweerlinie)

A

Bevestigen zich aan weefsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Neutrofielen in het niet specifiek afweersysteem

A

stromen door het bloed heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

General-adaption syndrome (GAS) Selye

A

Alarm reactie - weerstand (aanpassen aan de stressor - Uitputting (chronische stress)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat voor soort hypothese: Sociale support is voordelig voor de gezondheid, ongeacht hoeveel stress iemand ervaart - de voordelen zijn gelijkwaardig onder lage en hoge stress situaties

A

Direct-effects hypothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Mensen die zich bevinden in situaties die ze niet kunnen controleren en die tot herhaald mislukken leiden. Is een belangrijke karakteristiek van depressie,

A

Learned helplessness

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Mensen die zich in een uitzichtloze situatie bevinden maken attributies over 3 dimensies:

A

Intern - extern (het is mij overkomen)
Stabiel - onstabiel (langdurig of kort)
Globaal - specifiek (Ik ben nou eenmaal chaotisch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hardiness

A

Controle - betrokkenheid - uitdaging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke route tussen stress en ziekte: Door lichamelijke veranderingen roept het stress op

A

Directe route

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke route: Door bepaald gedrag kan stress worden opgeroepen

A

Indirecte route

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe snel mensen een fysieke of psychologische aandoening krijgen is afhankelijk van het samenspel van hun predispositie en de hoeveelheid stress die ze ervaren

A

Diathesis-stress model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Schadelijke chemische of fysische middelen bvb x-ray, tabak, asbest die lichaamcellen kunnen beschadigen.

A

Carcinogenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hypertensie

A

Aanhoudend hoge bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Er zijn 4 problemen in patronen van mensen bij het gebruik van verschillende coping methodes

A

Consistent - meerdere methodes - korte termijn andere methodes dan langere termijn - genetische invloed op copingstijl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Coping

A

Waargenomen discrepantie tussen de eisen en de eigenmogelijkheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

5 manieren om stress te verminderen

A

Sociale support - managen van interpersoonlijke problemen - verbeteren van pers. controle - time management - lichaamsbeweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Proces van klassieke conditionering die aangeleerd gedrag omkeert.

A

desensitatie

17
Q

Gebasseerd op operante conditionering

A

Bio-feedback

18
Q

Produceren lymfokines die andere T-cellen stimuleren om te groeien. Zorgen voor vertraging van immuunreacties vooral die voor huidirritaties zorgen

A

Uitgestelde overgevoeligheid T-cellen

19
Q

Stimuleren lymfocyten om antigenen aan te vallen

A

Helper t-cellen

20
Q

Vertragen en stoppen immuunprocessen als infectie vermindert

A

Supressor T-cellen

21
Q

Organen van het immuunsysteem

A

beenmerg, thymus, lymfeknopen en milt

22
Q

systolische bovendruk

A

is de maximun druk wanneer het hart bloed in de slagaders pompt.

23
Q

Bloedplaatjes

A

worden geproduceerd in beenmerg, voorkomen bloedverlies bij wondjes.

24
Q

… Bestaat 55% van het bloed uit. bestaat voor ongeveer 90% uit water

A

Plasma

25
Q

Bestaat uit een set van klieren die vaak samenwerken met het automatisch zenuwstelsel. Speelt een belangrijke rol in de HPA-As

A

Endocriensysteem

26
Q

Zorgt voor regulatie van bloedsuiker of glucose door de productie van hormonen glucagon of glucose

A

Pancreas

27
Q

Bevat middenbrein, pons, reticulair (netwerk van neuronen) en medulla

A

Hersenstam

28
Q

Ligt aan achterkant van brein. Is belangrijk bij coördineren van bewegingen en aanhouden van lichaamsgewicht

A

Cerebellum

29
Q

Operante conditionering

A

Straf

30
Q

Klassieke conditionering

A

herhaalde stimulus lokt respons uit

31
Q

We zijn allemaal terminaal

A

Ziekte-gezondheid continuüm

32
Q

Axon

A

Verzend informatie (die balon dingen ertussen)

33
Q

Dendrieten

A

Ontvangt informatie

34
Q

Cellichaam

A

Bevat nucleus en celstructuren

35
Q

Gliacellen

A

Groeien na geboorte veel. Zijn hulpcellen: regelen en behouden neuronen

36
Q

Centraal zenuwstelsel

A

Brein en ruggenmerg

37
Q

Telencephalon

A

Cerebum en limbisch systeem

38
Q

Diencephalon

A

Thalamus en hypothalamus

39
Q

Hypothese: Dat sociale support de gezondheid beïnvloedt door de persoon te beschermen tegen negatieve effecten van hoge dosis stress

A

bufferhypothese