Verbintenissenrecht & Contractenrecht III Flashcards
Wilsontbreken
de situatie waarbinnen iets verklaart dat niet in overeenstemming is met diens wil.
De eis is niet voldaan van een geldige rechtshandeling: overeenstemmende wil en verklaring ex art 3:33 BW. HR oneigenlijke dwaling (Hof Otto) of HR gestoorde geestesvermogens (Eelman/Hin)
Wilsgebreken
zijn de wil en verklaring wel in overeenstemming, maar is deze wil gebaseerd op een onjuiste voorstelling van zaken of is deze wil onder onjuiste omstandigheden gevormd. Meerdere wilsgebreken in een casus vaak.
Rechtshandelingen zijn dan vernietigbaar dwaling ex Art 6:228 BW en bedrog, misbruik van omstandigheden en bedreiging allen ex Art. 3:44 BW
Niet vereist dat men schade heeft geleden: een wilsgebrek als rechtsgrond inroepen ter vernietiging van een overeenkomst is mogelijk zonder schade. Voor een vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad is dit wel het geval.
Dwaling (Art. 6:228 BW)
‘het ontbreken van de juiste voorstelling van zaken’, enige wilsgebrek enkel een rol kan spelen bij overeenkomsten en de andere wilsgebreken (bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden) een rol kunnen spelen bij allerlei soorten rechtshandelingen. (dwaling in Boek 6 BW en de overige wilsgebreken in Boek 3 BW(
1. Niet weten van bepaalde feiten of omstandigheden
2. Het hebben van een onjuiste voorstelling van zaken
De hoofdregel is dat dit voor eigen risico komt. Lid 1 geeft daarop drie uitzonderingen.
- het onjuist verstrekken van informatie
- Het achterhouden van informatie door de wederpartij
- De situatie waarin beide partijen van onjuiste informatie zijn uitgegaan of onjuiste voorstelling van zaken hadden.
De wet somt de verschillende soorten van dwaling op.
- causaal verband aanwezig zijn tussen de onjuiste voorstelling en het sluiten van de overeenkomst (de overeenkomst zou bij een juiste voorstelling niet zijn gesloten).
- Kenbaarheidsvereiste getoetst worden: wist of behoorde de wederpartij te weten dat het een essentiële eigenschap betrof?
Een beroep op dwaling kan namelijk alleen succesvol zijn als het een onjuiste voorstelling van zaken betreft ten aanzien van een essentiële eigenschap voor het sluiten van een overeenkomst. Art. 6:228 lid 1 sub a BW
Niet iedere mededeling, ook al is deze onjuist, geeft grond voor een dwalingsactie:
- Aanprijzingen in algemene bewoordingen zoals ‘mooiste’ of ‘goedkoopste’ zijn op zichzelf niet voldoende voor een geslaagd beroep op dwaling (of bedrog).
- Mededelingen in de vorm van een eigen mening zijn ook niet voldoende om een dwalingsactie te rechtvaardigen. Wanneer verkoper A van een bedrijf zegt dat zijn bedrijf ‘als een trein loopt’ heeft de koper nog steeds de onderzoeksplicht om te bekijken of de economische positie van het bedrijf wel zo rooskleurig is.
Art. 6:228 lid 1 sub c BW vereist dat partijen van dezelfde onjuiste voorstelling van zaken uitgaan.
Wederzijdse dwaling impliceert dat de wederpartij van dezelfde onjuiste veronderstelling is uitgegaan en dat deze veronderstelling ook voor hem bij de totstandkoming van de overeenkomst een rol heeft gespeeld. Deze komt in de praktijk zeer weinig voor.
Samenvattend: dwaling wordt aangenomen indien sprake is van een overeenkomst gesloten door een onjuiste voorstelling van zaken ten aanzien van een essentiële eigenschap (waarvan de wederpartij op de hoogte was – kenbaarheidsvereiste) én die onjuiste voorstelling van zaken veroorzaakt is doordat:
Art. 6:228 lid 1 sub b BW ‘zwijgen waar men had behoren te spreken’.
Een mededelingsplicht als hier bedoeld mag - gelet op de parlementaire behandeling - worden aangenomen als voldaan is aan vier criteria:
1. De wederpartij is op de hoogte van bepaalde feiten;
2. De wederpartij weet of behoort te weten dat het punt in kwestie voor de dwalende van doorslaggevend belang is voor het sluiten van de overeenkomst, (kenbaarheidsvereiste);
3. De wederpartij moet rekening houden dat de ander dwaalt;
4. De wederpartij had naar maatschappelijke opvattingen de dwalende behoren in te lichten.
kenbaarheidsvereiste én die onjuiste voorstelling van zaken veroorzaakt is doordat:
- De wederpartij iets heeft gezegd dat fout blijkt te zijn;
- De wederpartij iets niet heeft gezegd dat hij wel had moeten zeggen;
- De wederpartij onder dezelfde onjuiste voorstelling van zaken is uitgegaan (gelijkelijk gedwaald).
- Sprake zijn van een causaal verband tussen de onjuiste voorstelling van zaken en het sluiten van de overeenkomst (bij een juiste voorstelling van zaken zou de overeenkomst niet zijn gesloten).
Uitzonderingen voor dwaling
a. Een beroep op dwaling is niet mogelijk als het een toekomstige omstandigheid betreft, het moet een omstandigheid zijn die bij het sluiten van de overeenkomst aanwezig was.
b. Een beroep op dwaling is niet mogelijk wanneer de dwalingskans uitdrukkelijk in de overeenkomst is verdisconteerd.
c. Onderzoeksplicht: van iemand die een overeenkomst wil sluiten kan worden verwacht dat hij binnen redelijke grenzen maatregelen neemt om te beletten dat hij dat doet onder invloed van een onjuiste voorstelling.
d. Aanprijzingen zoals ‘mooiste’ of ‘goedkoopste’ kunnen geen dwaling opleveren.
Bedrog (art. 3:44 lid 3 BW)
de zwaardere variant van dwaling: primair zal men zich in procedures sneller beroepen op dwaling en subsidiair op bedrog. is het willens en wetens in dwaling brengen of het ‘voorwaardelijk opzettelijk’ iemand laten dwalen.
Bedrog kan maar in een limitatief aantal gevallen worden aangenomen (net zoals bij dwaling), staan in lid 3 van artikel 3:44 BW.
De eerste twee gevallen lijken erg op dwaling en betreft:
1. Het opzettelijk geven van onjuiste informatie
2. Opzettelijk zwijgen
3. De andere kunstgreep kan het vervalsen van bepaalde stukken zijn of een valse naam of adres opgeven. Ook kan iemand zich in een valse hoedanigheid presenteren.
Voorbeeld uit de praktijk is het aanpassen van de kilometerstand van een auto.
Misbruik van omstandigheden (art. 3:44 lid 4 BW)
de lichtere of zwakkere vorm van bedreiging zoals men zich ook primair dwaling en subsidiair op bedrog beroept.
Het aannemen van nadeel is niet nodig dat sprake is van nadeel, hoewel het gelet op de laatste volzin wel kan bijdragen aan het aannemen van het misbruik. Bij misbruik van omstandigheden kan sprake zijn van twee verschillende situaties waarin de dwalende zich kan bevinden:
1. In een dwangpositie, al dan niet samenhangend met een noodsituatie, en
2. Wanneer iemand zich in een zodanige geestelijke of psychische stoornis bevindt dat hij zijn belangen niet goed kan overzien.
causaal verband tussen het misbruik en het sluiten van de overeenkomst.
Bedreiging (art. 3:44 lid 2 BW)
als wilsgebrek in een rechtshandeling maakt vernietiging mogelijk. De bedreiger moet enig nadeel in het vooruitzicht hebben gesteld ten aanzien van een persoon of goed en zodoende de vrees hebben opgewekt bij de bedrogene dit nadeel daadwerkelijk uit te voeren, mocht hij/zij niet een bepaalde overeenkomst sluiten. causaliteit vereist tussen de bedreiging en de rechtshandeling
Nietig
wil dat zeggen dat bij de rechtshandeling de door de partijen beoogde rechtsgevolgen ontbreken. De overeenkomst is vanaf begin af aan ongelding en daarmee krachteloos. Wordt geacht dat de overeenkomst nooit heeft bestaan. Van het begin af aan is de overeenkomst nietig. De overeenkomst heeft dan nooit rechtsgevolgen gehad, want de overeenkomst heeft geen bindende kracht gehad. Mogelijkheid tot restitutieverplichtingen
Art. 3:41 BW, Partiële nietigheid
bepaalt dat indien een grond van nietigheid slechts een deel van de rechtshandeling betreft (wat vaak het geval is bij een specifiek beding in een overeenkomst) het restant van de rechtshandeling in stand blijft.
niet altijd mogelijk: indien het overgebleven gedeelte van de overeenkomst in ‘onverbrekelijk verband staat’ met het nietige deel, dan is de gehele rechtshandeling nietig. De omstandighedencatalogus voor dit ‘onverbrekelijk verband’ behoort niet tot de verplichte stof van dit vak.
Vernietigbaar
betekent dit dat de rechtshandeling geldig is maar dat een of beide partijen deze kan vernietigen. Vernietiging heeft dan terugwerkende kracht volgens art. 3:53 BW. Zonder vernietiging van de rechtshandeling is deze dus gewoon geldig en heeft zij rechtsgevolgen, MOET een beroep op worden gedaan. De ratio van beide rechtsgevolgen is helder doordacht door de wetgever:
Een rechtshandeling is vernietigbaar indien de regeling de strekking heeft om slechts één der partijen te beschermen.
Bij een rechtshandeling onder bedrog kan alleen de bedrogene een beroep doen op de vernietigbaarheid van de overeenkomst. Ook de overige wilsgebreken, handelingsonbekwaamheid (onder curatele, minderjarigheid) en de geestelijke stoornis (art. 3:34 BW) beschermen alleen de ‘zwakkere’ partij.
Een rechtshandeling is nietig indien de wettelijke regeling de ratio heeft om niet alleen één der partijen maar het algemeen belang of belang van derden te beschermen. Een rechtshandeling in strijd met openbare orde of goede zeden is daarom nietig.
handelingsonbekwaamheid
Eerder kwam al aan de orde dat personen met een tijdelijke geestelijke stoornis het vermogen kunnen missen hun eigen belangen te behartigen (art. 3:34 BW en 3:35 BW) waarbij de rechter voor elk concreet geval beoordeelt of deze personen worden beschermd. Ook beoordeelt de rechter of de wederpartij deze stoornis kende of behoorde te kennen. Zo niet, dan kan de wederpartij door het Gerechtvaardigd vertrouwen ex 3:35 BW beschermd worden.
Daarnaast bestaan personen waarvan de wetgever bij voorbaat heeft gezegd dat deze handelingsonbekwaam zijn en tegen zichzelf in bescherming moeten worden genomen: Minderjarigen (art. 1:234 BW) en onder curatele gestelden (art. 1:381 BW).
In deze gevallen geldt een vertrouwensregel als in art. 3:35 BW niet.
Relatieve nietigheid
waarbij de overeenkomst slechts tegenover bepaalde derden krachteloos is.
De vier bronnen van nietigheid en vernietigbaarheid
- Vorm: in principe is sprake van vormvrijheid (art. 3:37 lid 1 BW) soms bestaan vormvoorschriften (bijvoorbeeld. Sommige overeenkomsten kunnen alleen via een notariële akte). De sanctie is nietigheid.
- Totstandkoming: wilsontbreken of wilsgebreken (art. 3:33 BW). Onder wilsontbreken wordt verstaan een overeenkomst tot stand gekomen onder invloed van oneigenlijke dwaling of een (tijdelijke) geestelijke stoornis. Bij oneigenlijke dwaling is de sanctie nietigheid. Bij een overeenkomst gesloten onder invloed van een (tijdelijke) geestelijke stoornis is de sanctie vernietigbaarheid, behalve bij een eenzijdig ongerichte rechtshandeling, dan is de sanctie weer nietigheid. Onder wilsgebreken wordt een overeenkomst verstaan die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling, bedrog, bedreiging of misbruik van omstandigheden. De sanctie is vernietigbaarheid.
- Persoon: handelingsbekwaamheid, dit onderwerp wordt verderop uitvoerig behandeld.
- Inhoud: wanneer de inhoud in strijd is met de wet, openbare orde of goede zeden (art. 3:40 BW). De sanctie is nietigheid
Gevolg handelingsonbekwaamheid
- Een rechtshandeling van een handelingsonbekwame is vernietigbaar wanneer het gaat om een meerzijdige rechtshandeling (een overeenkomst) of een eenzijdige gerichte rechtshandeling (vb. Het opzeggen arbeidsovereenkomst of huurovereenkomst, art. 3:32 lid 2 BW).
- Een rechtshandeling van een handelingsonbekwame kan in specifieke gevallen nietig zijn. Met name in het geval van een eenzijdige ongerichte rechtshandeling zoals het opmaken van een testament, het erkennen van een kind of verwerpen/aanvaarden van nalatenschap. Ook hier is weer de beschermingsratio te zien. De wetgever heeft het maatschappelijk wenselijk geacht dat iedereen beschermd wordt tegen dit soort handelingsonbekwame handelingen en daarom zijn deze handelingen dus nietig in plaats van vernietigbaar.
- Een handelingsonbekwaam persoon kan wél als gevolmachtigde optreden (art. 3:63 lid 1 BW).
Minderjarigen (art. 1:234 lid 1 en 3 BW)
minderjarigen verrichten zij in de praktijk vaak toch Rechtshandelingen en gaan zij meerzijdige rechtshandelingen en overeenkomsten aan. Hoe kan dit?
De hoofdregels voor de relatie tussen minderjarigen en gezagdragers en het aangaan van Overeenkomsten zijn in vier punten samen te vatten:
1. De ouder of voogd van de minderjarige kan als wettelijk vertegenwoordiger in naam van de Minderjarige rechtshandelingen verrichten;
2. De minderjarige/onbekwame is met toestemming van de wettelijk vertegenwoordiger toch Bekwaam rechtshandelingen te verrichten (art. 1:234 lid 1 BW);
3. Deze toestemming kan verondersteld worden te zijn verleend, indien het een rechtshandeling betreft ten aanzien waarvan het in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dat de minderjarigen van hun leeftijd deze handelingen verrichten; (art. 1:234 lid 3 BW) Hetveronderstelde vermoeden is in beginsel onweerlegbaar: achteraf het bewijs dat toestemming uiteindelijk ontbrak doet niet af aan deze veronderstelling. Tenzij een wederpartij Daadwerkelijk wist dat de vertegenwoordiger niet akkoord ging met de rechtshandeling;
4. Zonder toestemming of veronderstelde toestemming is de minderjarige handelingsonbekwaam
Onder curatele gestelde (art. 1:381 lid 2, 3, 5, 6 en 1:382 BW)
Ook meerderjarigen kunnen handelingsonbekwaam zijn: wanneer zij onder curatele gesteld zijn. Voor Zover in de wet niet anders is bepaald, kan de onder curatele gestelde geen geldige rechtshandelingen Verrichten. In de wet zijn drie gronden opgenomen waarop een rechter iemand onder curatele kan Stellen. Zie art 1:378 BW. De uitzonderingen op de handelingsonbekwaamheid voor deze personen Staan in art. 1:381 lid 3, 5 en 6, en 1:382 BW.
Feitelijk onbekwaam, geestelijke stoornis = GEEN handelingsonbekwaam
Feitelijke onbekwaamheid is een verzamelbegrip dat verder niet in de wet staat ter aanduiding van een geestestoestand die veroorzaakt dat het recht in beginsel met de wil van de feitelijke onbekwame geen rekening houdt voorbeeld door geestesziekte, alcohol of shocktoestand, art. 3:34 BW.
De wederpartij is wellicht beschermd door art. 3:35 BW in gevallen van geestelijke en feitelijke onbekwaamheid.
Redelijkheid en billijkheid
Als gezegd worden de rechtsgevolgen van een overeenkomst – en de leemtes die de overeenkomst vrijlaat – ingevuld via de uitleg-doctrine die hierboven is geschetst. Blijft nog onduidelijkheid bestaan, dan zijn de andere bronnen ter invulling van die leemte (art. 6:248 lid 1 BW) naar de aard van de overeenkomst, gevolgen die voortvloeien uit
a. Aanvulling door de wet: soms via dwingend recht (zoals bij consumentenkoop, huren van woonruimte en bedrijfsruimte: zie art. 7:5 BW, art. 7:232 BW en art. 7:290 BW) en meestal via aanvullend recht (zo regelt afdeling 6.1.9 ten aanzien van verbintenissen de niet-nakoming en afhandeling daarvan voor zover partijen niets anders zijn overeengekomen op dit gebied).
b. Aanvulling door gewoonte: vaak via gedragscodes, gedragslijnen die in bepaalde kringen als normaal worden gezien. Dit is vaak het geval binnen beroepsgroepen.
c. Aanvulling door ‘redelijkheid en billijkheid’: verwijst naar ongeschreven recht en stelt dat schuldeiser en schuldenaar moeten handelen in elkaars wederzijdse gerechtvaardigde belangen (HR Baris/Riezenkamp). Art. 3:12 BW geeft aan dat rekening te houden is met algemeen erkende rechtsbeginselen, de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij het gegeven geval betrokken zijn.