Verbi Flashcards
Andare meglio o peggio del previsto
Infastidire
Piacere o partorire
Saltare / annullare
Colpo di fortuna
Meevallen / Tegenvallen Lastigvallen Bevallen Uivallen (luce, lezione) Meevaller
Adorare qq
Qualcuno mi piace tantissimo
Aanbidden
Iemand op handen dragen
Weglopen met iemand
Iemand op een voetstuk plaatsen
Arrivare
Ingrassare
Toccare (involontariamente)
Aankomen
Registrarsi
Iscriversi
Zich aanmelden asl lid of voor een cursus
Lidmaatschap
Zich opgeven
De aanmelding
Inloggen/uitloggen
Sospettare che / di
…
Diffidare di
Vermoeden dat / wantrouwen
…
Iemand Wantrouwen
Fidarsi (ciecamente) di
Iemand
Blindelings
Vertrouwen
Accendere
Contagiare (real, figurato)
Aansteken
De mode steekt iedereen aan
Accedere
Iscriversi
Zich Aanmelden
Zich opgeven als vrijwilliger bij Emergency
Zich afmelden
Lidmaatschaap
Liid woorden van een vereniging
Cancellare (un piano)/ “saltare”,
Tirare il fischio finale (calcio),
“Sbollire”
Lascialo “sbollire”,
E’ arrabbiato per il fatto che il torneo e’ stato cancellato
Afblazen / de les is uigevallen Laat hem maar Stoom afblazen Hij is boos dat het toernooi Is afgeblazen.
Consigliare
Raccomandare
Advies geven
Aanraden
Chiudere (un periodo temporale, l elettricita’)
Afsluiten
Dirsi addio
Salutarsi
Afscheid van elkaar nemen
Elkaar gedag zeggen
Aspettare pazientemente (un momento)
Kalm afwachten (je reactie, het juiste moment) en dan…
Scendere da , scivolare da
Scendere lungo la corrente
Afzakken = afglijden
De sneeuw zakte
langs het dak af.
Een rivier afzakken
Per quanto riguarda / concerne….
Mangiare / Le norme,
Allora…
Als het gaat OM
Eten / de normen,
(DAN) is …