Verbes Flashcards
Attendre
Wachten
Aller
Gaan
Voir
Zien
Faire
Doen
Ecouter
Luisteren
Regarder
Kijken
Donner
Geven
Chanter
Zingen
Rire
Lachen
Chercher
Zoeken
Boire
Drinken
Faire
Maken
S’appeler
Heten
Commencer
Beginnen
Savoir
Weten
Habiter
Wonen
Travailler
Werken
Demander
Vragen
Etre assis / s’asseoir
Zitten
Marcher
Loppen
Etre
Zijn
Avoir
Hebben
Manger
Eten
Connaitre
Kennen
Apprendre
Leren
Dormir
Slapen
Faire
Doen
Penser
Denken
Répondre
Antwoorden
Raconter
Vertellen
Lire
Lezen
Ecrire
Schrijven
Donner
Geven
Laver
Wassen
Demander
Vragen
Appeler
Bellen
Rappeller
Terugbellen
Venir
Komen
Nager
Zwemmen
Rester
Blijven
Oser
Durven
Pouvoir
Kunnen
Vouloir
Willen
Devoir
Zullen
Prendre
Nemen
Pouvoir
Kunnen
devoir, falloir, être obligé
Moeten
pouvoir, avoir le droit de
Mogen
Savoir
Weten
Travailler / fonctionner
Werken
Dire
Zeggen
Comprendre
begrijpen