Verbes Flashcards
1
Q
De snelheid aanpassen
A
Adapter la vitesse
2
Q
Aankomen
A
Arriver
3
Q
Vertraging hebben
A
Avoir du retard
4
Q
Zoeken
A
Chercher
5
Q
Besturen
A
Conduire
6
Q
Brengen naar
A
Conduire à
7
Q
Uitleggen
A
Expliquer
8
Q
Wonen
A
Habiter
9
Q
Huren
A
Louer
10
Q
Carpoolen
A
Pratique le covoiturage
11
Q
Zijn aansluiting missen
A
Rater sa correspondance
12
Q
Rijden
A
Rouler
13
Q
Zich verplaatsen
A
Se déplacer
14
Q
Verlopen lopen
A
Se perdre
15
Q
Oversteken
A
Traverser