Van schrift naar schrijven, hfst 3 Flashcards

1
Q

Welke 3 domeinen maken samen handschrift?

A

Proces, vorm, materiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke aspecten vormen samen het domein Proces?

A

Houding
Schrijfbeweging
Handhouding
Gebruik van de niet-schrijfhand
Positie van de drager
Traject
Tempo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de grote progressie beweging?

A

Beweging bij het schrijven van links naar rechts vanuit de elleboog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de kleine progressie beweging?

A

Beweging bij het schrijven van links naar rechts vanuit de pols

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de inscriptie beweging?

A

Beweging bij het schrijven op en neer vanuit de vingers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Op welke drie niveaus kun je de schrijfbewegingen zien?

A

Op letterniveau, woordniveau en regelniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoeveel procent van de mensen is linkshandig? Hoeveel ambidexter?

A

Ongeveer 7,5 cq 6%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke drie aspecten onderscheiden Borysowicz & Blöte (1984)?

A
  1. Positie ten opzichte van de onderarm, namelijk flexie-extensie;
  2. Ligging ten opzichte van de lengteas van de hand, namelijk pronatie-supinatie;
  3. Ligging te opzichte van de schrijfregel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke drie handposities tov de onderarm kun je onderscheiden?

A
  • in het verlengde van de arm;
  • extensie (naar buiten overstrekt);
  • flexie (naar binnen gebogen).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de meest ontspannen handpositie tov de onderarm?

A

Je hand in het verlengde van de onderarm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke drie liggingen ten opzichte van de lengteas van de hand kun je onderscheiden?

A
  • pronatie (pols naar binnen gedraaid, duim is het laagste punt, hand ligt (bijna) horizontaal met de handpalm omlaag);
  • intermediair (de pols is iets naar buiten gedraaid, de pink en zijkant van de hand zijn het laagste punt, de handpalm wijst naar binnen);
  • supinatie (de pols is naar buiten gekanteld, de handpalm wijst omhoog).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de meest ontspannen handpositie (ligging) ten opzichte van de lengteas?

A

In het verlengde van de onderarm: intermediair.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke drie posities ten opzichte van de schrijfregel kun je onderscheiden?

A
  • onder de regel;
  • op de regel (veegpositie);
  • boven de regel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de meest ontspannen houding tov de schrijfregel?

A

Onder de regel is de meest ontspannen houding en geeft het beste zicht op je werk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke twee types druk kennen we?

A
  • Greepdruk: de kracht waarmee iemand in zijn pen knijpt;
  • Pendruk: de kracht waarmee iemand de pen op het papier drukt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de drie taken van de niet-schrijfhand?

A

Markeren, Fixeren, Transporteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De term ‘cursief’ betekent letterlijk …

A

lopend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

cursief zegt iets over de …

A

de constructie van het schrift en niet of het schuin of rechtop staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarom heet een cursieve letter Italic?

A

Omdat de oorsprong in Italie plaatsvond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe onstond het italic schrift?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De romeinen namen de letters over van …

A

de grieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het BBB instrument

A

Bedrijf tegen bungelende benen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Maximale weerstand ontstaat bij bijvoorbeeld. …

A

Krijt op bord, leisteen en griffel, gtec pen met papier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Beginnende schrijvers hebben baat bij …..

A

wrijving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

B potloden bevatten meer grafiet dan klei dus zijn …

A

zacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke romphoogte wordt in de aanvankelijke fase van het schrijven vooral gebruikt?

A

4 a 5 mm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Op het bord gebruik je in principe een romphoogte van …

A

3 cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waar raken de lussen van letters op gewoon gelinieerd papier?

A

Bovenlussen tot onder de bovenste lijn (ongeveer 4/5), onderlussen tot 1/2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn de succescriteria van cijfers?

A

Cijfers staan op de grondlijn.
Cijfers staan gecentreerd en los van zijkanten en bovenkant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke aspecten vormen samen het domein Materiaal?

A

Meubilair.
Gereedschap en medium.
Drager, liniatuur en formaat.

29
Q

Welke aspecten vormen samen het domein Vorm?

A

Spatiële ordening
Vorm van schrifttekens (leesbaarheid niveau 1 – identificatie)
Vorm van schrift (leesbaarheid niveau 2 – regelmaat)
Vorm van tekst (leesbaarheid niveau 3 – orde)

30
Q

Wat is een schriftteken?

A

Een schriftteken is een teken dat verwijst naar een klank (grafeem), een hoeveelheid (cijfer) of een betekenis (symbool).

31
Q

Wat is een grafeem?

A

Een grafeem is het kleinste deel van een woord dat in de geschreven taal een klank of enkele klanken representeert.

32
Q

Waarvoor dient een schriftteken?

A

Het dient om een taal visueel te kunnen weergeven. Met behulp van schrifttekens kun je een taal schrijven en lezen.

33
Q

Wat is een foneem?

A

Een afzonderlijke spraakklank van de taal.

34
Q

Onze taal heeft …. grafemen (onze letters) om …. verschillende fonemen een-op-een of als lettercombinatie (bijvoorbeeld ou, ei en ui) weer te geven.

A

26, 34

35
Q

Wat is het eerste leesbaarheidscriterium van SNS?

A

Elk teken bevat het skelet: de correcte afwisseling van rechte en gebogen lijnen.

36
Q

Wat is de verhouding van de meeste gangbare lusletters?

A

1:1 tot 1: 1,5

37
Q

Wat is een goede richtlijn voor het in- en uitvoegpunt?

A

de halve romphoogte

38
Q

Copperplate is hetzelfde als …

A

Zwelschrift of expansieschrift

39
Q

Wat zijn Majuskuls?

A

Majuskels zijn de grote letters of hoofdletters.

40
Q

Maius is Latijn voor …

A

groot (Majuskul)

41
Q

Caput is Latijn voor …

A

hoofd (Kapitaal)

42
Q

Hoe zitten de Romeinse letters in elkaar?

A

Vierkant:
Hele breedte: O, Q
7/8: D, C, G
6/8: V (M en W komen vanuit die V)
en: H, A, V, N, T, U, X, Y, Z
4/8: B, P, R, E, L, F, K, S, J

43
Q

Initium is Latijn voor …

A

Begin (initiaal)

44
Q

Minuskuls zijn ….

A

Kleine letters

45
Q

Minus is Latijn voor …

A

klein

46
Q

Wat is het tweede leesbaarheidscriterium van SNS?

A

Regelmaat,

47
Q

Welke criteria hanteert SNS voor regelmaat?

A

Schriftgrootte – romphoogte is 2 à 3mm op normale liniatuur;
Regelvoering – letterrompen staan op de grondlijn en zijn alle even hoog;
Hellingshoek – de tekens staan rechtop of even schuin;
Verhouding – romp : lus/stok (goede regelscheiding) en letterhoogte : letterbreedte;
Spaties – letterspatie en woordspatie.

48
Q

Wat zijn de schriftcriteria?

A
  1. Voldoende rechte lijndelen (1e druk)
    Schriftgrootte (2e druk)
  2. Regelvoering
    Alle letters op de grondlijn (horizontale evenwijdigheid)
  3. Hellingshoek
  4. Verhouding
    Letterrompen zijn meer hoog dan breed
    Lengte van lussen en stokken klopt
  5. Spaties
    Letterspatie
    Woordspatie
49
Q

Wat is de grondvorm (x332)

A
50
Q

In de voorschoolse fase (SNS) stimuleer je

A

De ontwikkeling van de houding.
De handfunctie om te komen tot een driepuntsgreep.
De ooghandcoördinatie.
Het maken van lijnen, cirkels, diagonalen, tekens.

51
Q

Wat is proximale motoriek

A

Proximale motoriek is de controle over de spieren dicht bij het centrum van het lichaam, bijvoorbeeld de rug- en buikspieren en de nek- en schouderspieren. Proximale motoriek werd voorheen ook wel grove motoriek genoemd.

52
Q

Hoe werd proximale motoriek vroeger genoemd?

A

Grove motoriek

53
Q

Wat heb je nodig voor een goede driepuntsgreep?

A

Een ontwikkelde distale motoriek en handfunctie.

54
Q

Wat is distale motoriek?

A

Distale motoriek is de controle over de spieren verder van het centrum van het lichaam, bijvoorbeeld spieren van pols, hand en vingers.

55
Q

Hoe werd distale motoriek voorheen ook genoemd?

A

Fijne motoriek.

56
Q

Hoe gaat de ontwikkeling van de distale motoriek?

A

Die ontwikkeling voltrekt zich

van totaal naar lokaal;
van associatief naar dissociatief;
van enkelvoudig naar samengesteld.

57
Q

Wat zijn synkinesieën?

A

Kleine meebewegingen. Bv bij leerlingen die leren schrijven zie je vaak de lippen meebewegen of de tong een stukje uit de mond komen of zie je spanning in de vingers van de andere hand of de tenen.

58
Q

Wat is een vorm van associatief bewegen?

A

synkinesieen

59
Q

Wat betekent dissocieren?

A

Het verloren gaan van het verband. Het is het vermogen om vrij te bewegen zonder dat dit synkinesieën in andere lichaamsdelen oproept. Bewegingen kunnen dan geïsoleerd uitgevoerd worden.

60
Q

Tot welke leeftijd mogen er bij het schrijven synkinesieen te zien zijn?

A

Tot ongeveer 9 jaar
Tot 11 nog minimaal

61
Q

Bewegen ontwikkelt zich van … naar …

A

associatief naar dissociatief

62
Q

Wat is flexie?

A

Buigen van de vingers

63
Q

Wat is extensie?

A

Strekken van de vingers

64
Q

Waar wijzen de handpalmen naar bij pronatie?

A

omlaag

65
Q

Waar wijzen de handpalmen naar bij supinatie?

A

omhoog

66
Q

Wat is functionele tweedeling (hand)?

A

Gaat om dissociatie binnen de hand en ontstaat tussen het vierde en zesde jaar.

67
Q

In-hand manipulatie
In-hand manipulatie wil zeggen het positioneren en herpositioneren van voorwerpen binnen de hand zoals wanneer je met één hand de juiste sleutel van je sleutelbos pakt of een dobbelsteen omdraait. Je hebt deze vaardigheid nodig om gereedschap goed te kunnen hanteren. Je pakt je pen op en zonder de andere hand te gebruiken of de onderlaag te raken positioneer je hem goed in je hand, klaar voor gebruik. Je onderscheidt daarbij drie verschillende soorten bewegingen: translatie, rotatie en verschuiving.

Translatie wil zeggen: bewegen van vingertoppen naar de handpalm en terug, zoals wanneer je met één hand stuk voor stuk munten uit een kassa lade pakt en ze daarna stuk voor stuk op de toonbank neerlegt zonder ze tussendoor te laten vallen.
Rotatie wil zeggen: draaien van een voorwerp tussen de vingers, zoals wanneer je een klein voorwerp draait om het goed tussen je vingers te krijgen. Dat kan een insteeknopje zijn, maar ook een pen of dobbelsteen.
Verschuiving wil zeggen: verplaatsen of verschuiven van een voorwerp binnen de hand, zonder dat je de positie draait, dus bijvoorbeeld met de vingers dichter naar of juist verder van de penpunt bewegen.

A
68
Q

Deze grepen kunnen opeenvolgen, maar bepaalde grepen kunnen ook worden overgeslagen en kinderen kunnen tijdens een activiteit van greep wisselen.
Driejarigen kunnen zelfs al een volwassen driepuntsgreep hebben, maar deze weer verliezen omdat ze de pols nog niet kunnen kantelen en daardoor geen zicht hebben op depotloodpunt. Soms tekenen deze kinderen met een rijpe driepuntsgreep op het bord en met een onrijpe totaalgreep op papier.

Van de handfunctie zijn het buigen en strekken van de vingers en het opponeren van de duim op eenjarige leeftijd al ontwikkeld. Adaptatie (de stand van de hand afstemmen op de vorm en het formaat van wat je wilt pakken, bijvoorbeeld een rozijntje, een blokje, pingpongbal, een sleutel, een pen, een boek, enzovoort.) is op tweejarige leeftijd al ontwikkeld. Dat maakt manipuleren met een actieve duim-wijsvinger functie binnen een pincetgreep (duim-wijsvinger) en een driepuntsgreep (duim-wijsvinger-middelvinger) mogelijk.
Dit betekent dat je een correcte driepuntsgreep voor het tekenen op het bord, kunt aanleren binnen de voorschoolse educatie, voordat leerlingen in de kleutergroepen instromen.

A
69
Q

Welke gebieden, die essentieel zijn voor schrijven, ontwikkelen zich in de kleutergroepen?

A

De distale motoriek.
De voorkeurshand.
De proximale motoriek en het evenwicht.
De visuele discriminatie en het visueel geheugen.
De ruimtelijke oriëntatie.
De oog-handcoördinatie.

70
Q

De doelen in de voorbereidende fase werk je aan:

A

Een symmetrische houdingsbasis.
Een juiste pengreep.
Keuze van de voorkeurshand.
Hanteren van fijne grafische materialen.
Grafisch werken.
Teksten schrijven.

71
Q
A