Van schrift naar schrijven, hfdst 4 Flashcards

1
Q

Wat kun je zeggen over de ontwikkeling van de houding?

A

Proximale motoriek speelt hierbij een rol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is proximale motoriek?

A

Controle over de spieren dichtbij het centrum van het lichaam. (vroeger grove motoriek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat kun je zeggen over de ontwikkeling van de handfunctie?

A

Daar is distale motoriek voor nodig?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is distale motoriek?

A

Controle over de spieren verder van het lichaam. Pols, hand en vingers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vertel over van totaal naar lokaal

A

Onderdeel van de ontwikkeling van de distale motoriek.
Van hele lijf meebewegen naar alleen datgene dat gevraagd wordt (robottest).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vertel over van associatief naar dissociatief

A

Onderdeel van de ontwikkeling van de distale motoriek.
synkinesieen zijn vorm van associatief bewegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vertel over van enkelvoudig naar samengesteld

A

Onderdeel van de ontwikkeling van de distale motoriek.
Tegelijk meerdere dingen kunnen doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Onder handfunctie valt het gecontroleerd beheersen van:

A
  • opponeren (na 12 maanden);
  • buigen en strekken van de vingers (na 12 tot 18 maanden);
  • pronatie en supinatie (4 jaar);
  • de functionele tweedeling binnen de hand (4 tot 6 jaar);
  • in-hand manipulatie (6 jaar).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is opponeren?

A

De duim tegenover de toppen van de vingers kunnen plaatsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is flexie en extensie?

A

Buigen van de vingers noem je flexie.
Strekken van de vingers noem je extensie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is pronatie en supinatie?

A

Pronatie wil zeggen de pols naar binnen kantelen en supinatie wil zeggen de pols naar buiten kunnen kantelen.
In pronatie wijzen de handpalmen omlaag
In supinatie wijzen de handpalmen omhoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat betekent functionele tweedeling binnen de hand?

A

Het vermogen om met de hand tegelijkertijd twee verschillende functies uit te voeren. De hand kan iets stabiliseren (vasthouden met pink en ringvinger) en tegelijkertijd een handeling uitvoeren (met de overige drie vingers).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is In-hand manipulatie?

A

Dit wil zeggen het positioneren en herpositioneren van voorwerpen binnen de hand zoals wanneer je met één hand de juiste sleutel van je sleutelbos pakt of een dobbelsteen omdraait.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke soorten bewegingen kun je onderscheiden bij in-hand manipulatie?

A

Translatie, Rotatie en Verschuiving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat betekent translatie bij in-hand manipulatie?

A

Bewegen van vingertoppen naar de handpalm en terug.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat betekent rotatie bij in-hand manipulatie?

A

Draaien van een voorwerp tussen de vingers.

17
Q

Wat betekent verschuiving bij in-hand manipulatie?

A

Verplaatsen of verschuiven van een voorwerp binnen de hand, zonder dat je de positie draait, dus bijvoorbeeld met de vingers dichter naar of juist verder van de penpunt bewegen.

18
Q

Wat is de ooghandcoördinatie?

A

De ooghandcoördinatie is het vermogen om acties uit te voeren die het gelijktijdig gebruik van ogen en handen vereisen. Met andere woorden: je volgt je handen met je ogen, je controleert wat je handen doen en je stuurt je handen bij.

19
Q

Wat is de foneem-grafeemkoppeling?

A

Als je snapt dat woorden zijn opgebouwd uit klanken en dat letters met die klanken corresponderen.

20
Q

De elementaire schrifthandeling vormt de grondslag van de schrijfvaardigheid en is gebaseerd op het grafisch principe van ons schriftsysteem:

een grafeem is een schriftteken (vorm) dat wordt gemaakt volgens een halenstructuur (traject);
een grafeem wordt met gekozen schrijfgereedschap op een drager gezet (materiaal);
de schrijver stuurt dit proces cognitief aan (cognitie) en voert het motorisch uit (proces).

A
21
Q

Uit welke stappen bestaat de schriftstrategie?

A
  • je kiest een bepaald grafeem (teken) bij het foneem (de klank), bijvoorbeeld b of B of β;
  • je bepaalt de grootte, snelheid, richting en druk
  • je bepaalt de plaats op de drager
  • je voert de schrifthandeling uit
  • Je verbindt de afzonderlijke grafemen tot een woord
22
Q

De elementaire schrifthandeling is de uitvoeringsfase van de elementaire spellinghandeling, waarin het gesproken woord /tip/ wordt omgezet in het te schrijven woord tip.

A
23
Q

Wetenschappelijk onderzoek (James & Engelhardt, 2013, Francken, 2013), geeft aan:

A

Het schrijven van de letters ondersteunt het leren lezen omdat het motorisch letter- en woordbeeld door de schrijfbeweging (embodiment) in het geheugen opslaat.

24
Q

Wetenschappelijk onderzoek (Longcamp, 2008) geeft aan:

A

Schrijven leidt tot een betere letter- en woordherkenning.

25
Q

Aan welke doelen werk je in de aanvankelijke fase?

A

Een symmetrische houding.
Een juiste schrijfbeweging.
Een juiste pengreep.
Gebruik van de niet-schrijfhand.
Een schuine papierligging.

Cijfers en rekentekens: vorm, traject en plaatsing.
De begrippen regel, grondlijn en namen van de overige drie hulplijnen.
Kleine letters en leestekens: vorm en traject.
Woordverband.
Hoofdletters: vorm en traject.
Teruglezen van eigen werk.
Reflecteren op eigen werk.
Teksten schrijven.

26
Q
A