Unité 4: à la française Flashcards
de naam
le nom
de achternaam, de familienaam
le nom de famille
de voornaam
le prénom
heten
s’appeler
wonen in
habiter à
het adres
l’adresse (f.)
een domicilie, een woonplaats
un domicile
een (huis)nummer
le numéro
een straat
une rue
een laan
une avenue, un boulevard
een plein
une place
een postcode
le code postal
een telefoonnummer
le numero de téléphone
vrijgezel, alleenstaand
célibataire
getrouwd
marié, mariée
gescheiden
séparé, séparée
gescheiden man / vrouw
divorcé, divorcée
weduwnaar, weduwe
veuf, veuve
de leeftijd
l’âge
de geboortedatum
la date de naissance
de geboorteplaats
le lieu de naissance
de nationaliteit
la nationalité
een paspoort
un passeport
een identiteitskaart
une carte d’identité
buitenlander, buitenlandse
étranger, étrangère
Europa
l’Europe
Europees
européen, européenne
Afrika
l’Afrique
Afrikaans
africain(e)
Amerika
l’Amérique
Amerikaans
américain(e)
Azië
l’Asie
Aziatisch
asiatique
Australië
l’Australie
Australisch
australien, australienne
Frankrijk
la France
Frans
français(e)
een fransman, een Française
un Français, une Française
België
la Belgique
Belgisch
belge
een Belg(ische)
un Belge, une Belge
Nederland
les Pays-Bas