Unit I Flashcards
(77 cards)
1
Q
Accuse
A
Beschuldigen
2
Q
Addicted (to)
A
Verslaafd (aan)
3
Q
(Be an) adult
A
Volwassen(e) (zijn)
4
Q
Advise
A
Adviseren
5
Q
Afford
A
Zich veroorloven
6
Q
Apologise
A
Zich verontschuldigen
7
Q
Ask
A
Vragen
8
Q
Aware (of)
A
Zich bewust zijn (van)
9
Q
Be born
A
Geboren zijn
10
Q
Be brought up (by)
A
Grootgebracht zijn (door)
11
Q
Become a grandparent
A
Grootouder worden
12
Q
Beg
A
Smeken
13
Q
Buy a house or flat
A
Een huis of flat kopen
14
Q
(Be a) centenarian
A
Een honderdjarige (zijn)
15
Q
Choose
A
Kiezen
16
Q
Continue
A
Doorgaan
17
Q
Curious (about)
A
Nieuwsgierig (naar)
18
Q
Decide
A
Beslissen
19
Q
Deny
A
Ontkennen
20
Q
(Be) elderly
A
Op leeftijd (zijn)
21
Q
Emigrate
A
Emigreren
22
Q
End up
A
Aanbelanden, eindigen
23
Q
Expect
A
Verwachten
24
Q
Fall in love
A
Verliefd worden
25
Forget
Vergeten
26
Get divorced
Scheiden
27
Get engaged
Zich verloven
28
Get married
Trouwen
29
Get your first job
Je eerste baan krijgen
30
Go on
Doorgaan (met)
31
Got to university
Naar de universiteit gaan
32
Good (at)
Goed (in)
33
Grow up
Opgroeien
34
Have a change of career
Van baan veranderen
35
Hope
Hopen
36
(Be an) infant
Een peuter (zijn)
37
Inherit
Erven
38
Insist on
Aandringen op
39
Keep
Houden
40
Learn to drive
Leren autorijden
41
Leave home
Uit huis gaan
42
Leave school
Van school afgaan
43
Like
Houden van
44
Manage
In staat zijn te
45
Mention
Noemen
46
(Be) Middle-aged
Op middelbare leeftijd (zijn)
47
Mind
Zich storen aan
48
Move house
Verhuizen
49
obsessed (with)
geobserbeerd (door)
50
offer
aanbieden
51
pass away
sterven
52
persuade
overtuigen
53
prefer
de voorkeur geven (aan)
54
promise
beloven
55
propose
voorstellen
56
remember
(zich) herinneren
57
remind (of)
doen denken aan
58
retire
met pensioen gaan
59
sensitive (to)
gevoelig (voor)
60
settle down
zich vestigen
61
shocked (about)
geschokt (over)
62
spend
doorbrengen
63
split up
uit elkaar gaan
64
start
beginnen
65
start a business
een bedrijf beginnen
66
start a family
een gezin stichten
67
start school
naar school gaan
68
stop
stoppen
69
suggest
suggereren
70
(be in your) teens
een tiener (zijn)
71
tell
vertellen
72
thank for
danken voor
73
(be a) toddler
(een) peuter (zijn)
74
try
proberen
75
unhappy (with)
ontevreden (over)
76
want
willen
77
warn
waarschuwen