Unit 8c Flashcards
1
Q
deep
A
diep
2
Q
die
A
sterven
3
Q
disappear
A
verdwijnen
4
Q
in public
A
in het openbaar
5
Q
learn about
A
meer te weten komen
6
Q
look at
A
kijken naar
7
Q
look for
A
zoeken naar
8
Q
make a joke
A
een grapje maken
9
Q
make a mistake
A
een fout maken
10
Q
official language
A
officiele taal
11
Q
original
A
origineel
12
Q
phone number
A
telefoonnummer
13
Q
place
A
plaats
14
Q
postcode
A
postcode
15
Q
punctual
A
punctueel
16
Q
second language
A
tweede taal
17
Q
shout at
A
schreeuwen tegen
18
Q
side
A
kant
19
Q
smile at
A
lachen naar
20
Q
take off (your shoes)
A
uitrekken (je schoenen)
21
Q
talk about
A
vertellen over
22
Q
talk to
A
praten naar
23
Q
top (of a mountain)
A
topje (van een berg)
24
Q
untidy
A
slordig
25
unusual
ongebruikelijk
26
vlog
vlog
27
wait in a queue
wachten in een rij
28
worry about
zorgen maken over
29
wrong
verkeerd
30
let's say
laten we zeggen
31
What's the score?
Wat is de score?
32
I don't believe it
Ik geloof het niet
