Unit 7 Flashcards
1
Q
To ruin
A
Ruïneren, vernielen
2
Q
Doom
A
Doem, ondergang
3
Q
To associate with
A
Associëren met, aansluiten bij
4
Q
Curiosity
A
Curiositeit, nieuwsgierigheid
5
Q
Moral
A
Moraal
6
Q
Clover
A
Klaver
7
Q
Legend
A
Legende
8
Q
Guarantee
A
Garantie, waarborg
9
Q
Fortune-teller
A
Waarzegger(/-ster)
10
Q
Figure
A
Cijfer (1,2,3)
11
Q
Number
A
Nummer (11,23,45)
12
Q
To influence
A
Beïnvloeden
13
Q
To damage
A
Beschadigen
14
Q
License plate
A
Nummerplaat
15
Q
Visible
A
Zichtbaar
16
Q
To waste
A
Verspillen
17
Q
Failure
A
Mislukking
18
Q
To suffer
A
Lijden
19
Q
To bear
A
Verdragen
20
Q
Desperate
A
Wanhopig, radeloos
21
Q
Superstitious
A
Bijgelovig