unit 1 vocabulary + e-mail rules Flashcards
kleinhandel, detailhandel
retail
detailhandelaar
a retailer
winkel van een liefdadigheidsinstelling
charity shop
drogist
chemist(‘s)
discountwinkel
discount store
krantenverkoper, kioskhouder
newsagent’s
nachtwinkel
night shop
slijterij (drankzaak)
off licence
fabriekswinkel, outlet
outlet store
pop-upwinkel
pop-up store
handelaar in kantoorbenodigdheden
stationer(‘s)
supermarkt
supermarket
hypermarkt
hypermarket
warenhuis
department store
winkelcentrum
shopping centre, mall
online winkel
E-shop, online shop
zoeken op het internet
to browse (the web)
een online catalogus raadplegen
to consult an online catalogue
showrooming (een artikel in een winkel bekijken maar online kopen)
to showroom
een webshop bezoeken
to visit a webshop
merkproducten
branded items/goods
merkloos product (wit product)
generics
huismerk
house/home/own brand
indicatieve merken
signpost brands
vraagprijs
asking price
aangegeven prijs
marked price
etiketprijs
sticker price
prijskaartje
price tag
twee kopen, één gratis
2-for-1 deal
koopje
bargain
korting
discount
met korting
at a discount
gratis monster
free sample
aanbieding
(in) promotion
verkrijgbaar
on sale
solden
sales
terugbetalen
to refund
terugbetaling
a refund
klant
client/customer
(verkoops)manager
(sales) manager
verkoopsassistent(e)/ winkelbediende
shop / sales assistant
verkoper/ verkoopster, vertegenwoordiger/ vertegenwoordigster
salesperson / salesman / saleswoman
winkelier
shopkeeper
onderhandelen (over)
to bargain (over)
annuleren
to cancel
annulering
cancellation
advies winnen, consulteren
to consult
adviseur, consulent
a consultant
raadpleging, overleg
a consultation
verdelen, handelen, verkopen
to deal in
verkoper
dealer
overeenkomst, transactie
a deal
verwerken, afhandelen
to handle
verwerker, behandelaar
a handler
bemiddelen (tussen)
to mediate (between)
bemiddelaar
a mediator
onderhandelen
to negotiate
onderhandelaar
a negotiator
onderhandeling
a negotiation
zaken doen (met)
to trade (with)
bemiddelaar
a trader