Unit 1 Flashcards
een eiland
an island
een haven
a harbour
een immigrant
an immigrant
vernietigen
to destroy
onmiddellijk
immediately
vuurbestendig
fireproof
lijken
To resemble
een slaapzaal
a dormitory
bij aankomst
upon arrival
inspecteren
to inspect
zichtbaar
visible
een aandoening
an ailment
de toegang ontzeggen
to deny admission
een burger
a citizen
nagaan, traceren
to trace
afkomst
ancestry
een asielzoeker
an asylum seeker
repatriëren
to repatriate
een staatloze
a stateless person
een vluchteling
a refugee
smokkelen
to smuggle
beschrijven
to describe
uitblinken
to excel
afstuderen
to graduate
een collega
a colleague
een ondernemer
an entrepreneur
kennisvlucht
brain drain
mensenhandel
human trafficking
een gastarbeider
a guest worker
een vluchtelingenkamp
a refugee camp
een handel
a trade
een ingenieur
an engineer
een studiebeurs
a scholarship
een burgeroorlog
a civil war
een prestatie
an achievement
emigreren
to emigrate
najagen
to chase
moeilijk te vangen
elusive