Engels Naar Nederlands Flashcards
1
Q
To deny admission
A
Toegang ontzeggen
2
Q
To excel
A
Uitblinken
3
Q
An achievement
A
Een prestatie
4
Q
A skill
A
Vaardigheid
5
Q
To succeed
A
Slagen, succes hebben
6
Q
Fall apart
A
Uiteenvallen
7
Q
Break down
A
Instorten
8
Q
To get on
A
Overweg kunnen
9
Q
Port
A
Bakboord
10
Q
To embark
A
Aan boord gaan
11
Q
A port of call
A
Aanloophaven
12
Q
To disembark
A
Van boord gaan
13
Q
An itinerary
A
Een reisroute
14
Q
Elusive
A
Moeilijk vangen
15
Q
A trainee
A
Een rekruut